Privaatrecht
Blok 4
Goederenrecht
Week 3 - 4
College 5 – Inleiding goederenrecht
Art. 3:1 BW = Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten.
Zaken = art. 3:2 BW.
o Voor menselijke beheersing vatbaar (vastpakken en macht over uitoefenen), en
o Een stoffelijk object
- Bijvoorbeeld: auto’s, een boek, een stuk grond
Vermogensrechten = art. 3:6 BW. Het is een recht met vermogenswaarde, een recht met een
bepaalde waarde die in geld is uit te drukken.
Er zijn 3 categorieën:
1. Rechten die afzonderlijk of tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn.
- De eigenaar van een bepaald recht kan dit recht aan een ander overgeven.
2. Ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen.
- Denk aan het recht op smartengeld. Gericht op stoffelijk voordeel van de
rechthebbende.
3. Die verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
voordeel.
- Boodschappen doen voor de buurman die slecht ter been is tegen een vergoeding.
Roeren = “bewegen” (verroer je niet!).
Onroerende zaken = art. 3:3 lid 1 BW. Alles wat duurzaam met de grond is verenigd (een
gebouw).
Roerende zaken = art. 3:3 lid 2 BW. Alles wat je kunt vastpakken en kunt verplaatsen (een
boek).
Bestanddelen = art. 3:4 BW. Iets waarvan wij als maatschappij vinden dat het deel uitmaakt
van een andere zaak.
- Lid 1 = afstandsbediening van een televisie, voordeur van een woning.
- Lid 2 = Geen afscheiding zonder beschadiging – bad in een huis, ruit in een
raamkozijn.
Hoofdzaak = twee zaken die op zodanige manier met elkaar verbonden worden dat ze één
zaak worden. Je hebt hierbij dan een hoofdzaak en een bestanddeel. Denk aan voordeur
(hoofdzaak) en een bijbehorend slot (bestanddeel).
, Arresten
HR; Depex/Bergel = Depex leverde een waterdestillatie unit aan Bergel. Bergel ging failliet,
maar had nog niet alles betaald van de koopsom aan Depex. Depex wilde de unit terug. Wie
is de eigenaar?
Beoordelen natrekking Hoge Raad:
1. Zijn gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar afgestemd?
2. Fabriek zonder apparatuur onvoltooid?
Beide vragen ‘ja’ =. Aanwijzing dat de unit een bestanddeel is.
Goederen = registergoederen en niet-registergoederen.
o Registergoederen = Art. 3:10 BW. Openbare registers = het kadaster. Bijvoorbeeld
een huis.
o Niet-registergoederen = alle goederen die geen registergoed zijn.
Onroerende zaken zijn altijd registergoederen! Maar ook schepen en vliegtuigen.
Natuurlijke vruchten = Art. 3:9 lid 1.
- Zaken, die;
- Volgens verkeersopvatting (heersende mening nu);
- Als vruchten van andere zaken worden aangemerkt.
Bijvoorbeeld een stuk fruit afkomstig van een boom/struik.
Burgerlijke vruchten = art. 3:9 lid 2 BW
- Rechten (vermogensrechten), die
- Volgens verkeersopvatting
- Als vruchten van goederen worden aangemerkt.
Bijvoorbeeld de huur van een woning.
Goeder trouw = art. 3:11 BW. Ontbreekt wanneer:
1. Iemand de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking heeft kende;
Tweedehands telefoon kopen terwijl je weet dat die gestolen is.
2. Iemand de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking heeft behoord te
kennen.
Hele goedkope tweedehands auto kopen en niet doorvragen waarom die zo
goedkoop is.
Natrekking = Art. 5:3 BW
- Roerende zaken = art. 5:14 lid 1 BW
- Onroerende zaken = Art. 5:20 BW
Relatief recht = recht van een persoon persoon. Bijvoorbeeld het huren van een woning.
- Werkt slechts tegenover een (bepaalde) persoon.
- Verbintenis
Absoluut recht = het recht tussen een persoon goed.
- Geldt ten opzichte van iedereen.
- Oud boven jong
- Zaaksgevolg
- Bevoorrechte positie bij faillissement
Blok 4
Goederenrecht
Week 3 - 4
College 5 – Inleiding goederenrecht
Art. 3:1 BW = Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten.
Zaken = art. 3:2 BW.
o Voor menselijke beheersing vatbaar (vastpakken en macht over uitoefenen), en
o Een stoffelijk object
- Bijvoorbeeld: auto’s, een boek, een stuk grond
Vermogensrechten = art. 3:6 BW. Het is een recht met vermogenswaarde, een recht met een
bepaalde waarde die in geld is uit te drukken.
Er zijn 3 categorieën:
1. Rechten die afzonderlijk of tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn.
- De eigenaar van een bepaald recht kan dit recht aan een ander overgeven.
2. Ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen.
- Denk aan het recht op smartengeld. Gericht op stoffelijk voordeel van de
rechthebbende.
3. Die verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
voordeel.
- Boodschappen doen voor de buurman die slecht ter been is tegen een vergoeding.
Roeren = “bewegen” (verroer je niet!).
Onroerende zaken = art. 3:3 lid 1 BW. Alles wat duurzaam met de grond is verenigd (een
gebouw).
Roerende zaken = art. 3:3 lid 2 BW. Alles wat je kunt vastpakken en kunt verplaatsen (een
boek).
Bestanddelen = art. 3:4 BW. Iets waarvan wij als maatschappij vinden dat het deel uitmaakt
van een andere zaak.
- Lid 1 = afstandsbediening van een televisie, voordeur van een woning.
- Lid 2 = Geen afscheiding zonder beschadiging – bad in een huis, ruit in een
raamkozijn.
Hoofdzaak = twee zaken die op zodanige manier met elkaar verbonden worden dat ze één
zaak worden. Je hebt hierbij dan een hoofdzaak en een bestanddeel. Denk aan voordeur
(hoofdzaak) en een bijbehorend slot (bestanddeel).
, Arresten
HR; Depex/Bergel = Depex leverde een waterdestillatie unit aan Bergel. Bergel ging failliet,
maar had nog niet alles betaald van de koopsom aan Depex. Depex wilde de unit terug. Wie
is de eigenaar?
Beoordelen natrekking Hoge Raad:
1. Zijn gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar afgestemd?
2. Fabriek zonder apparatuur onvoltooid?
Beide vragen ‘ja’ =. Aanwijzing dat de unit een bestanddeel is.
Goederen = registergoederen en niet-registergoederen.
o Registergoederen = Art. 3:10 BW. Openbare registers = het kadaster. Bijvoorbeeld
een huis.
o Niet-registergoederen = alle goederen die geen registergoed zijn.
Onroerende zaken zijn altijd registergoederen! Maar ook schepen en vliegtuigen.
Natuurlijke vruchten = Art. 3:9 lid 1.
- Zaken, die;
- Volgens verkeersopvatting (heersende mening nu);
- Als vruchten van andere zaken worden aangemerkt.
Bijvoorbeeld een stuk fruit afkomstig van een boom/struik.
Burgerlijke vruchten = art. 3:9 lid 2 BW
- Rechten (vermogensrechten), die
- Volgens verkeersopvatting
- Als vruchten van goederen worden aangemerkt.
Bijvoorbeeld de huur van een woning.
Goeder trouw = art. 3:11 BW. Ontbreekt wanneer:
1. Iemand de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking heeft kende;
Tweedehands telefoon kopen terwijl je weet dat die gestolen is.
2. Iemand de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking heeft behoord te
kennen.
Hele goedkope tweedehands auto kopen en niet doorvragen waarom die zo
goedkoop is.
Natrekking = Art. 5:3 BW
- Roerende zaken = art. 5:14 lid 1 BW
- Onroerende zaken = Art. 5:20 BW
Relatief recht = recht van een persoon persoon. Bijvoorbeeld het huren van een woning.
- Werkt slechts tegenover een (bepaalde) persoon.
- Verbintenis
Absoluut recht = het recht tussen een persoon goed.
- Geldt ten opzichte van iedereen.
- Oud boven jong
- Zaaksgevolg
- Bevoorrechte positie bij faillissement