ECOLOGIE
Ecologie wetenschap die de relatie tussen organisme en hun milieu bestudeerd
PARAGRAAF 1 & 2
Individu: 1 enkel organisme
Populatie: een groep van dezelfde soort, in een bepaald gebied, die samenleven en voortplanten.
Levensgemeenschap: populaties van verschillende soorten in een bepaald gebied.
Ecosysteem: de levensgemeenschap in een bepaald gebied en de daar voorkomende abiotische factoren.
Bioom: grote gebieden met een kenmerkend klimaat.
Biosfeer: laag rondom de aarde waarin geleefd kan worden.
Emergente eigenschappen: eigenschappen die specifiek zijn voor een niveau.
Abiotische factoren: niet levende factoren
Biotische factoren: levende factoren
Soortsamenstelling: de verschillende soorten die voorkomen in een bepaald gebied.
Verspreidingsgebied: binnen een verspreidingsgebied kan een soort in verschillende ecosystemen voor komen.
Tolerantie: het vermogen van een organisme om schommelingen in een abiotische factor te verdragen.
PARAGRAAF 3
Coöperatie: een samenwerking die zorgt voor een grotere overlevingskans en voortplantingssucces.
Symbiose: langdurige coöperatie. MUTUALISME COMMENSALISM PARASITISME
E
ORGANISME 1 Positief Neutraal Negatief
Concurrentie: competitie over ORGANISME 2 Positief Positief Positief
beschikbare hoeveelheid voedsel, ruimte en partner.
Leidt tot schommeling populatiegrootte.
Populatiedynamiek: afhankelijk van geboorte- sterfte- en migratiecijfers.
Bij constante milieuomstandigheden kan er een biologisch evenwicht ontstaan.
S-curve: voldoende voedsel en een natuurlijke vijand.
J-curve: voldoende voedsel maar geen natuurlijke vijand.
Ontstaat een plaag.
Voedsel raakt op/ ziektes breken uit
Veel sterfte, misschien wel uitsterven.
PARAGRAAF 4
Carnivoor: vleeseter
Herbivoor: planteneter
Omnivoor: alleseter
Detrivoor: afvaleter
Producenten: leggen energie vast uit zonlicht.
Consumenten: eten organismen uit lagere trofische niveaus om energie uit te halen.
Assimilatie: maken van anorganisch materiaal weer organisch materiaal.
• Met behulp van fotosynthese
Dissimilatie: verbranden van organisch materiaal naar anorganisch materiaal waarbij energie vrijkomt.
Ecologie wetenschap die de relatie tussen organisme en hun milieu bestudeerd
PARAGRAAF 1 & 2
Individu: 1 enkel organisme
Populatie: een groep van dezelfde soort, in een bepaald gebied, die samenleven en voortplanten.
Levensgemeenschap: populaties van verschillende soorten in een bepaald gebied.
Ecosysteem: de levensgemeenschap in een bepaald gebied en de daar voorkomende abiotische factoren.
Bioom: grote gebieden met een kenmerkend klimaat.
Biosfeer: laag rondom de aarde waarin geleefd kan worden.
Emergente eigenschappen: eigenschappen die specifiek zijn voor een niveau.
Abiotische factoren: niet levende factoren
Biotische factoren: levende factoren
Soortsamenstelling: de verschillende soorten die voorkomen in een bepaald gebied.
Verspreidingsgebied: binnen een verspreidingsgebied kan een soort in verschillende ecosystemen voor komen.
Tolerantie: het vermogen van een organisme om schommelingen in een abiotische factor te verdragen.
PARAGRAAF 3
Coöperatie: een samenwerking die zorgt voor een grotere overlevingskans en voortplantingssucces.
Symbiose: langdurige coöperatie. MUTUALISME COMMENSALISM PARASITISME
E
ORGANISME 1 Positief Neutraal Negatief
Concurrentie: competitie over ORGANISME 2 Positief Positief Positief
beschikbare hoeveelheid voedsel, ruimte en partner.
Leidt tot schommeling populatiegrootte.
Populatiedynamiek: afhankelijk van geboorte- sterfte- en migratiecijfers.
Bij constante milieuomstandigheden kan er een biologisch evenwicht ontstaan.
S-curve: voldoende voedsel en een natuurlijke vijand.
J-curve: voldoende voedsel maar geen natuurlijke vijand.
Ontstaat een plaag.
Voedsel raakt op/ ziektes breken uit
Veel sterfte, misschien wel uitsterven.
PARAGRAAF 4
Carnivoor: vleeseter
Herbivoor: planteneter
Omnivoor: alleseter
Detrivoor: afvaleter
Producenten: leggen energie vast uit zonlicht.
Consumenten: eten organismen uit lagere trofische niveaus om energie uit te halen.
Assimilatie: maken van anorganisch materiaal weer organisch materiaal.
• Met behulp van fotosynthese
Dissimilatie: verbranden van organisch materiaal naar anorganisch materiaal waarbij energie vrijkomt.