Vormen van lang vreemd vermogen 3.1:
Hypothecaire lening: lening op onderpand van een onroerend goed.
Onderhandse lening: er is persoonlijk contact tussen de geldgever en de geldnemer. Er kan
onderhandeld worden over de voorwaarden.
Achtergestelde lening: lening die bij liquidatie (opheffing) pas wordt terugbetaald. De verstrekker
loopt veel risico. Het is geen eigen vermogen.
Vormen van kort vreemd vermogen 3.2:
Rekening-courantkrediet: staat als bank op de balans. Krediet waarbij de onderneming een bepaald
maximumbedrag mag opnemen. Alleen hierover wordt interest betaald.
Leverancierskrediet: krijgt de ondernemer van de leverancier. Leverancier heeft al goederen
geleverd maar ondernemer moet nog betalen. Staat als crediteuren op de balans.
Afnemerskrediet: krijgt de ondernemer van de afgever. De afgever betaald de ondernemer vooruit.
De ondernemer moet de dienst/spullen nog wel leveren.
Aflossing van een langslopende schuld binnen 1 jaar: wanneer een hypothecaire en onderhandse
lening binnen 1 jaar moet worden betaald telt dit als een kort vreemd vermogen.
Schulden wegens belastingen en premies sociale verzekeringen: voorbeelden van belastingschulden
zijn: te betalen BTW, dividendbelasting en vennootschapsbelasting.
Koop op afbetaling: er wordt een deel van de koopprijs meteen betaald (aanbetaling) de rest in
termijnen. Ondernemer ontvangt krediet van leverancier.
Huurkoop: bij huurkoop wordt de koper pas eigenaar als alles betaald is
Voorzieningen 3.3:
Onderhoudsvoorziening: is een voorbeeld van voorziening van korte termijn. Duurzame producten
slijten en hebben dus reparaties en onderhoudsbeurten nodig. De kosten zijn echter onbekend,
hiervoor wordt een voorziening gevormd. De maandelijkse toevoegingen aan het potje worden als
kosten beschouwd.
Garantievoorziening: bedrijven die producten verkopen met een garantietermijn verkopen krijgen te
maken met garantieclaims. Bedrijven kunnen via oude cijfers inschatten hoog dit percentage is. Als
blijkt dat dit meestal 4% van de omzet kost, dan zal er een voorziening (potje) worden gemaakt van
de verkoopopbrengst.
Pensioenvoorziening: behoord tot lang vreemd vermogen. Werkgever betaald pensioenpremies aan
het pensioenfonds of verzekering (toegezegd pensioenregeling). Zo wordt een bedrag opgebouwd,
als je de pensioenleeftijd behaald hebt krijg je dit geld.
, Leasen 3.4:
Operational lease: het geleasde object blijft het eigendom van de verhuurder (lessor). Huurder
(lessee) kan het contract op korte termijn opzeggen. Verhuurder blijft juridisch en economisch
eigenaar. Dus de kosten zijn voor hem, dit is meegerekend in de huur.
Financial lease: lange looptijd, en tussentijds niet opzegbaar. De huurder heeft economische
eigendom, en draagt dus risico’s (onderhoud enz.). De verhuurder blijft juridische eigenaar van
object.
Leasen is duurder dan zelf het object kopen. Leasen is echter populair voor bedrijven omdat ze dit
geld kunnen opdelen.
Obligatielening 3.5 :
obligaties zijn schuldbewijzen van een nv. Iemand die een obligatie heeft gekocht heeft geld
uitgeleend aan de n.v. Het belangrijkste verschil tussen aandelen en obligaties is dat aandelen
eigendomsbewijzen zijn en obligaties schuldbewijzen zijn. Obligaties leveren daarom geen stem op.
Aandelen nemen risico met hun mee, obligaties niet. De koersen van de obligaties schommelen ook
niet veel, dit komt omdat de winst/verlies van een bedrijf dit niet erg beïnvloed. Een obligatie lening
behoort tot het lang vreemd vermogen.
De emissie van obligaties: lijkt veel op de aandelenemissie. Het creëren van obligaties is net zoals bij
aandelen door het in de portefeuille te nemen van de obligaties. Voor het woord obligatielening
staat meestal een interest percentage, dit is het aantal procent van de nominale waarde die de
obligatiehouders krijgen als interest.
Het plaatsen van obligaties à pari: zolang de obligaties nog in de portefeuille zitten heeft de nv nog
niks geleend. Pas als die eruit worden gehaald en verkocht worden. Het verkopen van obligaties
wordt emitteren, uitgeven of plaatsen van obligaties genoemd
Het plaatsen van obligaties à park betekend dat ze verkocht worden tegen een koers die gelijk is aan
de nominale waarde.
Het plaatsen van obligaties boven pari: de uitgiftekoers van obligaties hangt niet af van de winst, het
interestpercentage blijft hetzelfde. De uitgiftekoers is wel afhankelijk van deze 3 factoren:
-looptijd van obligatielening
-de aflossingswaarde
-verschil tussen nominale interestvoet (interestpercentage gedrukt op obligatie) en interestvoet op
kapitaalmarkt (interestpercentage op het kapitaalmarkt, moment dat obligaties geplaatst worden.
Indien de nominale interestvoet hoger is dan de interestvoet op de kapitaalmarkt kunnen de
obligaties boven pari worden geplaatst. Hoeveel? Dat wordt bepaald door verschil interest en
looptijd. De nv ontvangt dan meer dan de nominale waarde voor de obligaties. Het verschil vind je in
de balans terug op ‘Agio op obligaties’
Het uitgeven van obligaties beneden pari: Wanneer obligaties geplaatst worden tegen een
uitgiftekoers die lager is dan de nominale waarde. Het bedrag wat ze minder krijgen heet de disagio.