Hoofdstuk 1:
1. Wat is de juiste definitie van sociale cognitie?
a. Hoe mensen informatie toekennen aan een situatie of persoon.
b. Hoe mensen informatie selecteren, interpreteren, onthouden en gebruiken om te
oordelen of te beslissen.
c. Hoe mensen de informatie die ze door de omgeving of andere personen
verkrijgen toepassen in het dagelijks leven
d. De capaciteit die we hebben om informatie van mensen of de omgeving op te
slaan
2. In welke situatie wordt er een fundamentele attributiefout gemaakt?
a. Piet ziet dat een meisje moet huilen en verklaart dat door te denken aan dat het
meisje net is gevallen.
b. Fleur ziet dat een man enorm boos wordt en verklaart dat door te denken aan dat
hij zojuist koffie heeft laten vallen over zichzelf.
c. Jonas ziet dat een vrouw enorm bang is voor een hond en verklaart dat door te
zeggen dat de vrouw net is gebeten door die hond.
d. Kees ziet een jongentje boos worden tegen zijn vriend en verklaart dat door te
zeggen dat dat jongentje altijd wel boos zal zijn en dat zijn karakter is.
3. Wat is de juiste definitie van sociale psychologie?
a. Sociale psychologie is de wetenschap die bestudeerd hoe de gedachten,
gevoelens en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de echte of
denkbeeldige aanwezigheid van anderen.
b. Sociale psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de relaties die
mensen onderling hebben en de gevoelens en gedragingen die mensen
tegenover elkaar hebben.
c. Sociale psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de invloed van
andere mensen op gedragingen van mensen en hoe dit weer andere mensen kan
beïnvloeden.
d. Sociale psychologie is de wetenschap die bestudeerd hoe sociale en cognitieve
invloeden uit de omgeving een rol spelen op de gedachten en gedragingen van
mensen.
4. Welke 2 centrale motieven beïnvloeden de manier waarop we ons een beeld vormen
van de wereld?
a. De behoefte om te voelen dat onze meningen correct zijn.
b. De behoefte aan het in stand houden van een zekere zelfwaardering.
c. De behoefte aan superioriteit ten opzichte van anderen.
d. De behoefte aan accurate waarnemingen en beslissingen.
, e. De behoefte aan zelfexpressie
Hoofdstuk 2:
5. Hoe noem je het wanneer mensen de neiging hebben om een uitkomst te
voorspellen nadat ze te weten zijn gekomen hoe die uitkomst eruitziet?
a. Blind spot bias
b. Cognitive bias
c. Observer bias
d. Hindsight bias
6. Piet wil zeker weten dat zijn resultaten betrouwbaar zijn. Daarom laat hij het
onderzoek nog een keer uitvoeren door een andere onderzoeker. Wat wordt
hiermee bekeken?
a. Interne consistentie
b. Test/hertest betrouwbaarheid
c. Interbeoordelaars betrouwbaarheid
d. Constructvaliditeit
7. Emma voert een onderzoek uit op 10 studenten van de psychologie afdeling. Zij zegt
vervolgens dat alle studenten hetzelfde zouden antwoorden als deze 10 studenten.
Waar is dit een bedreiging van?
a. Externe validiteit
b. Interne validiteit
c. Constructvaliditeit
d. Ecologische validiteit
8. Er doen 100 proefpersonen mee aan een onderzoek. Er wordt hen verteld dat zij een
onderzoek uitvoeren om hun reactietijd te testen, terwijl eigenlijk hun emotionele
reacties gemeten worden. Dit wordt hen overigens niet verteld en er wordt dus een
ander verhaal aan de proefpersonen verteld dan het daadwerkelijke doel. Hoe wordt
dit genoemd?
a. Informed consent
b. Coverstory
c. Consensus
d. Catharsis
1. Wat is de juiste definitie van sociale cognitie?
a. Hoe mensen informatie toekennen aan een situatie of persoon.
b. Hoe mensen informatie selecteren, interpreteren, onthouden en gebruiken om te
oordelen of te beslissen.
c. Hoe mensen de informatie die ze door de omgeving of andere personen
verkrijgen toepassen in het dagelijks leven
d. De capaciteit die we hebben om informatie van mensen of de omgeving op te
slaan
2. In welke situatie wordt er een fundamentele attributiefout gemaakt?
a. Piet ziet dat een meisje moet huilen en verklaart dat door te denken aan dat het
meisje net is gevallen.
b. Fleur ziet dat een man enorm boos wordt en verklaart dat door te denken aan dat
hij zojuist koffie heeft laten vallen over zichzelf.
c. Jonas ziet dat een vrouw enorm bang is voor een hond en verklaart dat door te
zeggen dat de vrouw net is gebeten door die hond.
d. Kees ziet een jongentje boos worden tegen zijn vriend en verklaart dat door te
zeggen dat dat jongentje altijd wel boos zal zijn en dat zijn karakter is.
3. Wat is de juiste definitie van sociale psychologie?
a. Sociale psychologie is de wetenschap die bestudeerd hoe de gedachten,
gevoelens en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de echte of
denkbeeldige aanwezigheid van anderen.
b. Sociale psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de relaties die
mensen onderling hebben en de gevoelens en gedragingen die mensen
tegenover elkaar hebben.
c. Sociale psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de invloed van
andere mensen op gedragingen van mensen en hoe dit weer andere mensen kan
beïnvloeden.
d. Sociale psychologie is de wetenschap die bestudeerd hoe sociale en cognitieve
invloeden uit de omgeving een rol spelen op de gedachten en gedragingen van
mensen.
4. Welke 2 centrale motieven beïnvloeden de manier waarop we ons een beeld vormen
van de wereld?
a. De behoefte om te voelen dat onze meningen correct zijn.
b. De behoefte aan het in stand houden van een zekere zelfwaardering.
c. De behoefte aan superioriteit ten opzichte van anderen.
d. De behoefte aan accurate waarnemingen en beslissingen.
, e. De behoefte aan zelfexpressie
Hoofdstuk 2:
5. Hoe noem je het wanneer mensen de neiging hebben om een uitkomst te
voorspellen nadat ze te weten zijn gekomen hoe die uitkomst eruitziet?
a. Blind spot bias
b. Cognitive bias
c. Observer bias
d. Hindsight bias
6. Piet wil zeker weten dat zijn resultaten betrouwbaar zijn. Daarom laat hij het
onderzoek nog een keer uitvoeren door een andere onderzoeker. Wat wordt
hiermee bekeken?
a. Interne consistentie
b. Test/hertest betrouwbaarheid
c. Interbeoordelaars betrouwbaarheid
d. Constructvaliditeit
7. Emma voert een onderzoek uit op 10 studenten van de psychologie afdeling. Zij zegt
vervolgens dat alle studenten hetzelfde zouden antwoorden als deze 10 studenten.
Waar is dit een bedreiging van?
a. Externe validiteit
b. Interne validiteit
c. Constructvaliditeit
d. Ecologische validiteit
8. Er doen 100 proefpersonen mee aan een onderzoek. Er wordt hen verteld dat zij een
onderzoek uitvoeren om hun reactietijd te testen, terwijl eigenlijk hun emotionele
reacties gemeten worden. Dit wordt hen overigens niet verteld en er wordt dus een
ander verhaal aan de proefpersonen verteld dan het daadwerkelijke doel. Hoe wordt
dit genoemd?
a. Informed consent
b. Coverstory
c. Consensus
d. Catharsis