Een antropologie van de christelijke ethiek
Moraaltheologie is de leer van de (katholieke) kerk over wat als goed en als kwaad geldt. De
fundamentele moraaltheologie stelt de vraag naar het subject en zijn verantwoordelijkheid, naar het
goede dat uit de goddelijke openbaring blijkt en naar het morele oordeel. De sociale ethiek van de
kerk houdt zich bezig met vraagstukken rond maatschappelijke gerechtigheid. De toegepaste ethiek
benadert vragen rond onderwerpen die bijvoorbeeld uit empirisch onderzoek voortkomen.
Fenomenologie wil niet meer en niet minder proberen dan om zonder vooroordelen een ding te
leren zien om daardoor de essentie, het wezen, van dit ding te kunnen vinden.
Husserl wil helderheid over het wezen, evidentie, bereiken:
Werken met exacte begrippen die de essentie van een ding uitdrukken
Vertrekken vanuit een ideëel subject dat onafhankelijk is van menselijke beperkingen, het
zogenoemde ‘pure ik’
Een ideëel object onderzoeken dat losstaat van de toevallige beperkingen en eigenschappen
van het ding dat men op een bepaald moment onder ogen heeft
Het wezen is te begrijpen door de wezenskenmerken van de toevallige kenmerken te scheiden. Het
denkend weglaten van een wezenskenmerk kun je de ‘via negativa’ van de fenomenologie noemen;
daardoor wordt uiteindelijk bevestigd dat een wezenskenmerk inderdaad als wezenskenmerk moet
worden beschouwd. Edith Stein: het subject is de concrete mens, de mens in zijn essentiële en
existentiële relaties. Doel van de fenomenologie: de grondslagen en veronderstellingen van de
empirische wetenschappen kritisch beschouwen.
Epoché: het onthouden van een oordeel over iets wat men meent te weten:
In de eerste epoché laat men achterwege wat men over een ding al weet door
wetenschappelijk onderzoek
In de tweede epoché laat men weg wat men door de eigen ervaringen weet – men moet er
andere ervaringen bij betrekken
In de derde epoché abstraheert men van het concrete iets
Het wezen is dat waardoor iets is wat het is. Het is de waarheid die in iets ligt.
Een tweede manier van fenomenologisch onderzoek is naar de concrete inhoud van de begrippen te
kijken. Op die manier wordt ook in de ethische context duidelijk wat de beoogde inhoud en de
morele eis is.
Moraal is meer gericht op de verplichting van de persoon; ethiek beoogt meer de verplichting door
de zaak. Moraal is dat waartoe iemand een verplichting heeft. Moraaltheologie is dat wat God van de
gelovigen eist. De verplichting die in de moraal blijkt, heeft twee richtingen: het is een verplichting
met betrekking tot een zaak en een verplichting van de persoon.
Een ontologische ethiek is gericht op iets wat moet worden gedaan. Een theologische ethiek is
gericht op een concreet doel, op iets wat te bereiken valt. Een deontologische ethiek echter vraagt
niet naar het doel maar naar de verplichting van de persoon.
Ethische discussies bepalen wat het object van de ethische verplichting zal zijn (waarden). Norm is
het voorschrift dat de waarden beschermt. De wet is een norm die door de maatschappij is bepaald.
Het taboe is een morele verplichting die soms door wetten beschermd is en soms niet.
Edelmoedigheid: de wil om iets goeds te doen, zelfs als men het niet hoeft te doen. Wordt
edelmoedigheid tot een houding waardoor een mens zijn handelen laat bepalen, dan noemt men
deze houding deugd.
Het cognitivisme benadrukt het intellect: criterium voor goed en kwaad is dus de redelijkheid van het
doel. Het decisionisme accentueert de wil, de beslissing. Een existentiële ethiek wordt bepaald door
de existentiële betrokkenheid: goed is was mijn existentie ondersteunt, wat mij een gevoel van zin
voor mijn leven geeft of wat het bestaan van de mensheid beschermt. Het contractualisme legt de
nadruk op de sociale component. De plichtethiek van Kant: iedereen heeft in zichzelf een meest
innerlijke wet die hem ertoe verplicht goed te handelen.
Moraaltheologie is de leer van de (katholieke) kerk over wat als goed en als kwaad geldt. De
fundamentele moraaltheologie stelt de vraag naar het subject en zijn verantwoordelijkheid, naar het
goede dat uit de goddelijke openbaring blijkt en naar het morele oordeel. De sociale ethiek van de
kerk houdt zich bezig met vraagstukken rond maatschappelijke gerechtigheid. De toegepaste ethiek
benadert vragen rond onderwerpen die bijvoorbeeld uit empirisch onderzoek voortkomen.
Fenomenologie wil niet meer en niet minder proberen dan om zonder vooroordelen een ding te
leren zien om daardoor de essentie, het wezen, van dit ding te kunnen vinden.
Husserl wil helderheid over het wezen, evidentie, bereiken:
Werken met exacte begrippen die de essentie van een ding uitdrukken
Vertrekken vanuit een ideëel subject dat onafhankelijk is van menselijke beperkingen, het
zogenoemde ‘pure ik’
Een ideëel object onderzoeken dat losstaat van de toevallige beperkingen en eigenschappen
van het ding dat men op een bepaald moment onder ogen heeft
Het wezen is te begrijpen door de wezenskenmerken van de toevallige kenmerken te scheiden. Het
denkend weglaten van een wezenskenmerk kun je de ‘via negativa’ van de fenomenologie noemen;
daardoor wordt uiteindelijk bevestigd dat een wezenskenmerk inderdaad als wezenskenmerk moet
worden beschouwd. Edith Stein: het subject is de concrete mens, de mens in zijn essentiële en
existentiële relaties. Doel van de fenomenologie: de grondslagen en veronderstellingen van de
empirische wetenschappen kritisch beschouwen.
Epoché: het onthouden van een oordeel over iets wat men meent te weten:
In de eerste epoché laat men achterwege wat men over een ding al weet door
wetenschappelijk onderzoek
In de tweede epoché laat men weg wat men door de eigen ervaringen weet – men moet er
andere ervaringen bij betrekken
In de derde epoché abstraheert men van het concrete iets
Het wezen is dat waardoor iets is wat het is. Het is de waarheid die in iets ligt.
Een tweede manier van fenomenologisch onderzoek is naar de concrete inhoud van de begrippen te
kijken. Op die manier wordt ook in de ethische context duidelijk wat de beoogde inhoud en de
morele eis is.
Moraal is meer gericht op de verplichting van de persoon; ethiek beoogt meer de verplichting door
de zaak. Moraal is dat waartoe iemand een verplichting heeft. Moraaltheologie is dat wat God van de
gelovigen eist. De verplichting die in de moraal blijkt, heeft twee richtingen: het is een verplichting
met betrekking tot een zaak en een verplichting van de persoon.
Een ontologische ethiek is gericht op iets wat moet worden gedaan. Een theologische ethiek is
gericht op een concreet doel, op iets wat te bereiken valt. Een deontologische ethiek echter vraagt
niet naar het doel maar naar de verplichting van de persoon.
Ethische discussies bepalen wat het object van de ethische verplichting zal zijn (waarden). Norm is
het voorschrift dat de waarden beschermt. De wet is een norm die door de maatschappij is bepaald.
Het taboe is een morele verplichting die soms door wetten beschermd is en soms niet.
Edelmoedigheid: de wil om iets goeds te doen, zelfs als men het niet hoeft te doen. Wordt
edelmoedigheid tot een houding waardoor een mens zijn handelen laat bepalen, dan noemt men
deze houding deugd.
Het cognitivisme benadrukt het intellect: criterium voor goed en kwaad is dus de redelijkheid van het
doel. Het decisionisme accentueert de wil, de beslissing. Een existentiële ethiek wordt bepaald door
de existentiële betrokkenheid: goed is was mijn existentie ondersteunt, wat mij een gevoel van zin
voor mijn leven geeft of wat het bestaan van de mensheid beschermt. Het contractualisme legt de
nadruk op de sociale component. De plichtethiek van Kant: iedereen heeft in zichzelf een meest
innerlijke wet die hem ertoe verplicht goed te handelen.