Samenvatting Blok 4 Stofwisseling I
Geneeskunde UU
1
,Inhoudsopgave
HC1-10………………………………………………………………………………p. 3-206
WG…………………………………………………………………………..………p. 207-292
ZS……………………………………………………………………………………p. 293-314
IC……………………………………………………………………………………p. 315-333
PR……………………………………………………………………………………p. 334-374
2
,HC1
Stofwisseling is het omzetten van voeding. Voeding wordt omgezet tot brandstof voor
energie, een deel van de brandstof wordt opgeslagen tot reserve. Voeding kan gebruikt
worden voor de opbouw.
SI eenheid van energie: Joule (vaak ook nog in calorieen)
• 1 Joule = 0,24 cal
• 1 cal = 4,2 J
• 1 Cal (Amerika) = 1 kcal = 1000 cal
Energieverbruik
Energieverbruik (vermogen):
• Eenheid van vermogen is Watt: Joule/s
• Gemiddeld energieverbruik man 75 kg: 2500 kcal/dag
• 2500 kcal is ongeveer 10.000 kJ is ongeveer 10^7 J/dag
• In een dag zitten 10^5 seconden
• Vermogen = 10^7 J / 10^5 sec = 100 W (dus 25 cal/sec)
3
, Energiebalans van de mens:
2500 kcal:
➔ Ongeveer 1600 kcal basaal metabool verbruik (BMR)
➔ Ongeveer 900 kcal spierarbeid
Basaal metabool verbruik is meer dan spierarbeid, maar de spierarbeid kun je wel
veranderen door meer spieren te gebruiken voor arbeid. Het BMR is ook afhankelijk van
genetische factoren en lichaamsgewicht.
• Wanneer het dieet meer dan 2500 kcal bevat, dan gaat het BMR omhoog
• Wanneer het dieet minder dan 2500 kcal bevat, dan gaat het BMR omlaag
Aanduiding voor gezond gewicht:
BMI = gewicht (kg) / (lengte (m))^2
Gezond gewicht is 18 < BMI < 25
Bijvoorbeeld iemand van 80 kg en 2,00 meter heeft een BMI van 80/4 = 20
Energie uit voeding: koolwaterstoffen:
• We halen bijna alle energie uit koolwaterstoffen.
• Een koolwaterstof is een CH verbinding.
• De meest gereduceerde verbindingen bevatten de meeste energie (dus geen
zuurstof)
• Des te meer geoxideerd de verbinding is, des te minder energie het molecuul bevat
(dus veel zuurstof). Dus CO2 bevat eigenlijk geen energie meer.
• Dus hoe meer zuurstof, des te minder energie
4
Geneeskunde UU
1
,Inhoudsopgave
HC1-10………………………………………………………………………………p. 3-206
WG…………………………………………………………………………..………p. 207-292
ZS……………………………………………………………………………………p. 293-314
IC……………………………………………………………………………………p. 315-333
PR……………………………………………………………………………………p. 334-374
2
,HC1
Stofwisseling is het omzetten van voeding. Voeding wordt omgezet tot brandstof voor
energie, een deel van de brandstof wordt opgeslagen tot reserve. Voeding kan gebruikt
worden voor de opbouw.
SI eenheid van energie: Joule (vaak ook nog in calorieen)
• 1 Joule = 0,24 cal
• 1 cal = 4,2 J
• 1 Cal (Amerika) = 1 kcal = 1000 cal
Energieverbruik
Energieverbruik (vermogen):
• Eenheid van vermogen is Watt: Joule/s
• Gemiddeld energieverbruik man 75 kg: 2500 kcal/dag
• 2500 kcal is ongeveer 10.000 kJ is ongeveer 10^7 J/dag
• In een dag zitten 10^5 seconden
• Vermogen = 10^7 J / 10^5 sec = 100 W (dus 25 cal/sec)
3
, Energiebalans van de mens:
2500 kcal:
➔ Ongeveer 1600 kcal basaal metabool verbruik (BMR)
➔ Ongeveer 900 kcal spierarbeid
Basaal metabool verbruik is meer dan spierarbeid, maar de spierarbeid kun je wel
veranderen door meer spieren te gebruiken voor arbeid. Het BMR is ook afhankelijk van
genetische factoren en lichaamsgewicht.
• Wanneer het dieet meer dan 2500 kcal bevat, dan gaat het BMR omhoog
• Wanneer het dieet minder dan 2500 kcal bevat, dan gaat het BMR omlaag
Aanduiding voor gezond gewicht:
BMI = gewicht (kg) / (lengte (m))^2
Gezond gewicht is 18 < BMI < 25
Bijvoorbeeld iemand van 80 kg en 2,00 meter heeft een BMI van 80/4 = 20
Energie uit voeding: koolwaterstoffen:
• We halen bijna alle energie uit koolwaterstoffen.
• Een koolwaterstof is een CH verbinding.
• De meest gereduceerde verbindingen bevatten de meeste energie (dus geen
zuurstof)
• Des te meer geoxideerd de verbinding is, des te minder energie het molecuul bevat
(dus veel zuurstof). Dus CO2 bevat eigenlijk geen energie meer.
• Dus hoe meer zuurstof, des te minder energie
4