Hoofdstuk 9 – De basisvaardigheden van levensbeschouwing in het
algemeen
Algemene doel van godsdienst/levensbeschouwing: De ontwikkeling van
godsdienstig/levensbeschouwelijke en morele identiteit.
Levensbeschouwing = het geheel aan impliciete en expliciete overtuigingen, opvattingen en beelden
aangaande de mens en de wereld, waardoor de alledaagse verschijnselen worden verklaard en
betekenis krijgen. Daardoor krijgt het leven een structuur en wordt een basis gelegd voor de
samenleving.
Je hebt een ontwikkelde levensbeschouwelijke identiteit als je:
Een samenhangend geheel hebt van overtuigingen opvattingen en beelden aangaande de
mens en wereld
Met behulp hiervan zin, betekenis en waarde geeft aan levenservaringen
Vanuit die zingeving je leven ordent en richt
Daarover me anderen kunt communiceren.
Volgens J. Fowler zijn samenhang en zingeving van het eigen leven de belangrijkste kenmerken voor
levensbeschouwing.
Levensbeschouwing bestaat uit zes aspecten:
Ervaring
Opvattingen
Beelden
Rituelen
Sociale verbanden
Moraal
Levensbeschouwing heeft zes basisvaardigheden:
Waarnemen zintuiglijk waarnemen, verwonderen, voelen, genieten
Verkennen
Verbeelden
Redeneren benomen, argumenteren, waarderen
Communiceren
Handelen kiezen, uitvoeren, doorzetten. De leerling komt echt zelf met een handeling.