VAN DER HORST & MARSCHALL
Inhoudsopgave
VAN DER HORST & MARSCHALL ...................................................................................................................... 1
Deel 1 - 1300 ................................................................................................................................................ 2
1300-1870 .................................................................................................................................................... 5
1870 tot nu (en straks?) ............................................................................................................................. 10
, Deel 1 - 1300
Taalverandering
1. Een taal verandert erg langzaam omdat hij voortdurend bruikbaar moet zijn.
a. Snelle en ingrijpende veranderingen zouden de verstaanbaarheid in gevaar brengen.
b. (Achter)kleinkinderen kunnen met hun (over)grootouders spreken. Taalveranderingen
nemen dus vaak eeuwen in beslag.
c. Je hebt eerst 1 vorm, later worden twee vormen gebruikt, daarna blijft er maar 1 over
i. Bijvoorbeeld: woeiwaaide
2. De enige soort verandering die tamelijk snel gaat, is het inburgeren van nieuwe woorden. Een
nieuw woord kan in een paar jaar tijd algemeen bekend zijn geworden.
a. Bijvoorbeeld: punk, scholengemeenschap, panty, bijsluiter. Deze woorden waren
tien/twintig jaar geleden nog onbekend, maar nu heel gewoon.
3. Soms krijgen woorden een nieuwe betekenis
a. Willekeurig betekende vroeger het tegenovergestelde; het sloeg op wat je bewust wilde
en uitkoos. Je ziet het nog in de fysiologie: willekeurige spier is een spier die we bewust
kunnen gebruiken, bijv. armspieren.
4. Talen veranderen op vele fronten:
a. Nieuwe woorden komen
b. Oude woorden vergaan
c. Klemtoon
d. Uitspraak
e. Volgorde van woorden
f. Grammaticale zaken.
5. Veranderingen kunnen ‘groot’ zijn, maar je merkt het niet omdat ze erg geleidelijk gaan. Waarom
ze veranderen is ook niet altijd duidelijk.
a. 1780: hij eet snelst, hij loopt hardst. Het woordje ‘het’ ontbreekt hier.
b. 1800: het huis daar ik geboren ben, een naam daar ik niet op kan komen. Hier gebruiken
ze ‘daar’ in plaats van ‘waar’.
c. 1850: De nadruk wordt bij het woord ‘vierkant’ op de laatste lettergreep gelegd. Wij
leggen nu de klemtoon op de eerste lettergreep.
6. Taalverandering; goed of slecht? In 1800 vonden ze het achteruitgang, 1900 vonden ze het een
vooruitgang en tegenwoordig zijn de taalkundigen neutraal: Elke tijd heeft de taal die voor die tijd
het beste is.
7. Mensen buiten de taalwetenschap zien taalverandering als slecht, slordigheid of als taalverval.
Toch komt taalverandering door ons, de gezamenlijke gebruikers, we doen het zonder het zelf te
merken.
8. Taalverandering heb je niet in de hand.
a. Je kan nieuwe woorden proberen in te voeren, maar dat lukt niet vaak:
i. P.C. Hooft wilde van het woord ingenieur vernufteling maken. Dit woord is niet
ingeburgerd. Wel is het gelukt om voor filosofie het woord wijsbegeerte in te
burgeren. Waarom de een wel lukt en de ander niet weten we niet.
b. Een woord laten verdwijnen is ook erg lastig:
i. Joden vinden iets tegen het woord jodenstreek. Toch lukt het niet deze woorden
te laten verdwijnen.
c. Wat nog lastiger te beïnvloeden is, zijn veranderingen op het gebied van woordvolgorde,
klemtoon of uitspraak.
Inhoudsopgave
VAN DER HORST & MARSCHALL ...................................................................................................................... 1
Deel 1 - 1300 ................................................................................................................................................ 2
1300-1870 .................................................................................................................................................... 5
1870 tot nu (en straks?) ............................................................................................................................. 10
, Deel 1 - 1300
Taalverandering
1. Een taal verandert erg langzaam omdat hij voortdurend bruikbaar moet zijn.
a. Snelle en ingrijpende veranderingen zouden de verstaanbaarheid in gevaar brengen.
b. (Achter)kleinkinderen kunnen met hun (over)grootouders spreken. Taalveranderingen
nemen dus vaak eeuwen in beslag.
c. Je hebt eerst 1 vorm, later worden twee vormen gebruikt, daarna blijft er maar 1 over
i. Bijvoorbeeld: woeiwaaide
2. De enige soort verandering die tamelijk snel gaat, is het inburgeren van nieuwe woorden. Een
nieuw woord kan in een paar jaar tijd algemeen bekend zijn geworden.
a. Bijvoorbeeld: punk, scholengemeenschap, panty, bijsluiter. Deze woorden waren
tien/twintig jaar geleden nog onbekend, maar nu heel gewoon.
3. Soms krijgen woorden een nieuwe betekenis
a. Willekeurig betekende vroeger het tegenovergestelde; het sloeg op wat je bewust wilde
en uitkoos. Je ziet het nog in de fysiologie: willekeurige spier is een spier die we bewust
kunnen gebruiken, bijv. armspieren.
4. Talen veranderen op vele fronten:
a. Nieuwe woorden komen
b. Oude woorden vergaan
c. Klemtoon
d. Uitspraak
e. Volgorde van woorden
f. Grammaticale zaken.
5. Veranderingen kunnen ‘groot’ zijn, maar je merkt het niet omdat ze erg geleidelijk gaan. Waarom
ze veranderen is ook niet altijd duidelijk.
a. 1780: hij eet snelst, hij loopt hardst. Het woordje ‘het’ ontbreekt hier.
b. 1800: het huis daar ik geboren ben, een naam daar ik niet op kan komen. Hier gebruiken
ze ‘daar’ in plaats van ‘waar’.
c. 1850: De nadruk wordt bij het woord ‘vierkant’ op de laatste lettergreep gelegd. Wij
leggen nu de klemtoon op de eerste lettergreep.
6. Taalverandering; goed of slecht? In 1800 vonden ze het achteruitgang, 1900 vonden ze het een
vooruitgang en tegenwoordig zijn de taalkundigen neutraal: Elke tijd heeft de taal die voor die tijd
het beste is.
7. Mensen buiten de taalwetenschap zien taalverandering als slecht, slordigheid of als taalverval.
Toch komt taalverandering door ons, de gezamenlijke gebruikers, we doen het zonder het zelf te
merken.
8. Taalverandering heb je niet in de hand.
a. Je kan nieuwe woorden proberen in te voeren, maar dat lukt niet vaak:
i. P.C. Hooft wilde van het woord ingenieur vernufteling maken. Dit woord is niet
ingeburgerd. Wel is het gelukt om voor filosofie het woord wijsbegeerte in te
burgeren. Waarom de een wel lukt en de ander niet weten we niet.
b. Een woord laten verdwijnen is ook erg lastig:
i. Joden vinden iets tegen het woord jodenstreek. Toch lukt het niet deze woorden
te laten verdwijnen.
c. Wat nog lastiger te beïnvloeden is, zijn veranderingen op het gebied van woordvolgorde,
klemtoon of uitspraak.