Continue ontwikkeling -> elke dag evenveel leren, regelmatig
Discontinue ontwikkeling -> onregelmatig leren, sprongsgewijs
Cohort = mensen van dezelfde generatie
Quarter life crisis = twijfels over de toekomst, levensbepalende beslissingen, op zoek naar zingeving (25-35 jaar)
Kritische perioden in de levensloop -> Lorenz en kuikentjes (hechten aan eerste bewegende object) / wolfskinderen
(opgroeien door dieren ipv mensen waardoor taal en sociaal gedrag slecht ontwikkeld is)
Nurture -> gedrag van kinderen kan geconditioneerd worden
Nature -> expressies van basale emoties, tweelingstudies
Beschermende factoren -> vrienden, fijne omgeving
Risicofactoren -> mishandeling, drugsgebruik
Indirect effect van genen op omgeving
- Passief -> aangeboren eigenschappen van ouders creëren bepaalde omgeving
- Evocatief -> aangeboren eigenschappen van kind lokken reacties uit in omgeving
- Actief -> door aangeboren eigenschappen kiezen we een andere omgeving
Person-environment fit = afstemming van omgeving op de aangeboren kenmerken en talenten
Epigenetica = genexpressie kan veranderd worden door omgevingsinvloeden
Freud -> psychosociale ontwikkeling -> nature (aangeboren drive voor seks en geweld) / nurture (ouders, opvoeding)
Bronfenbrenner -> ecologisch model
Systeem kind – microsysteem (directe omgeving) – mesosysteem (interactie microsysteem) – exosysteem (familie,
school, gemeente, media) – macrosysteem (cultuur, politiek, religie)
Onderzoeksuitdagingen -> deelnemersgroep / gen vs omgevingsinvloeden / leeftijdseffect
Prospectief onderzoek -> mensen volgen en wachten tot ouders gaan scheiden
Retrospectief onderzoek -> kijk terug naar schoolprestaties van kinderen voor scheiding
Cross-sectioneel -> meting bij mensen van verschillende leeftijden
Longitudinaal -> meerdere metingen over de tijd bij dezelfde personen
Normatieve transities = voorspelbare levensveranderingen die tijdens ontwikkeling optreden
Non-normatieve transities = onvoorspelbare levensveranderingen die tijdens ontwikkeling optreden
Hoofdstuk 2
Bevruchting -> rond ovulatie / samensmelten van eicel en zaadcel (verharding buitenste laag van eicel, blokkade van
andere zaadcellen) / haploïde geslachtscel (23) / diploïde zygote (46)
Eeneiige tweeling -> 1 eicel + 1 zaadcel + splitsing tijdens celdeling 1e dagen na bevruchting + zelfde genen en sekse
Twee-eiige tweeling -> 2 eicellen + 2 zaadcellen + 50% zelfde sekse
Chromosomale afwijkingen
- Klinefelter syndroom (XXY) -> mannen langer / laag testosteron en onvruchtbaar / normaal IQ
- Turner syndroom (X) -> vrouwen korter / laag oestrogeen en onvruchtbaar / normaal IQ
- Syndroom van Down (trisomie 21 -> kleiner chromosoom dus minder belangrijk) -> oude moeder
Nekplooimeting week 11-14 -> dikke nekplooi -> meer kans op Down
NIPT (non-invasieve prenatale test) -> DNA foetus in bloed moeder (vanaf 11e week)
Kenmerken -> VP / gezichtskenmerken / korter / korte levensverwachting / hoog risico Alzheimer later
Germinale fase (0-2 weken) -> zygote deelt / verplaatsen naar baarmoeder / blastocyte (gelaagde celmassa met
holte) / buitenste laag blastocyte verdwijnt / nesteling in baarmoeder / gastrulatie (vorming van 3 cellagen)