Semester 1.1 en 1.2
,Inhoudsopgave
SEMESTER 1.1................................................................................................................................................... 3
THEMA A: KLINISCH REDENEREN ...................................................................................................................... 3
THEMA A1: KLINISCH REDENEREN 1............................................................................................................................ 3
THEMA A2: KLINISCH REDENEREN 2............................................................................................................................ 5
THEMA A3: KLINISCH REDENEREN 3.......................................................................................................................... 10
THEMA A4: KLINISCH REDENEREN 4.......................................................................................................................... 13
THEMA B: THORAX ......................................................................................................................................... 17
THEMA B1: CARDIOPULMONAAL SYSTEEM ................................................................................................................. 17
THEMA B2: CARDIOVASCULAIR SYSTEEM ................................................................................................................... 27
THEMA B3: PULMONAAL SYSTEEM ........................................................................................................................... 38
THEMA C: ABDOMEN ..................................................................................................................................... 50
THEMA C1: INLEIDING GASTRO-INTESTINAAL SYSTEEM.................................................................................................. 50
Thema C1b: Maag- en darmziekten ............................................................................................................ 61
Thema C1c: lever- en galwegziekten ........................................................................................................... 69
Thema C1d: laboratoriumonderzoek ........................................................................................................... 79
THEMA C2: NIEREN EN URINEWEGEN........................................................................................................................ 79
THEMA D: FARMACOTHERAPIE EN LABORATORIUMONDERZOEK .................................................................. 85
THEMA D1: INLEIDING FARMACOTHERAPIE ................................................................................................................ 85
THEMA D2: HARTMEDICATIE ................................................................................................................................... 87
THEMA D3: LABORATORIUMONDERZOEK ................................................................................................................... 89
SEMESTER 1.2................................................................................................................................................. 93
THEMA A: INTERNE GENEESKUNDE ................................................................................................................ 93
THEMA A1: ENDOCRINOLOGIE ................................................................................................................................. 93
Thema A1a: Schildklierziekten en bijnierziekten .......................................................................................... 93
Thema A1b: Diabetes Mellitus ................................................................................................................... 107
THEMA A2: HEMATOLOGIE ................................................................................................................................... 114
Thema A2a: Anemie .................................................................................................................................. 114
Thema A2b: Stolling en Antistolling ........................................................................................................... 123
THEMA B: ACUTE GENEESKUNDE ................................................................................................................. 129
THEMA B1: RESPIRATOIRE INSUFFICIËNTIE ............................................................................................................... 129
THEMA B2: ACUTE NEFROLOGIE, ELEKTROLYTEN EN ZUUR-BASE EVENWICHT................................................................... 136
THEMA B3: GEDAALD BEWUSTZIJN EN ORIËNTEREND NEUROLOGISCH ONDERZOEK ........................................................... 143
THEMA B4: SHOCK EN SEPSIS ................................................................................................................................ 149
THEMA B5: FRACTUREN EN HOOGENERGETISCHE TRAUMA ......................................................................................... 151
THEMA C: CHIRURGIE ................................................................................................................................... 165
THEMA C1: WONDEN .......................................................................................................................................... 165
THEMA C2: ACUTE BUIK EN GAL-NIERSTEENLIJDEN..................................................................................................... 171
THEMA D: DIAGNOSTIEK EN FARMACOTHERAPIE ........................................................................................ 183
THEMA D1: LABORATORIUMONDERZOEK II .....................................................................ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.
THEMA D2: RADIOLOGIE ...................................................................................................................................... 183
THEMA D3: FARMACOTHERAPIE PIJNBESTRIJDING...................................................................................................... 189
,Semester 1.1
Thema A: Klinisch Redeneren
Thema A1: Klinisch redeneren 1
Besluitvorming en bias
Factoren voor besluitvorming:
- Kennis
- Ervaring
- Intuïtie
Intuïtie is een onderbuikgevoel. Deels onbewust, snel en kost weinig energie. Echter, risico
op cognitieve bias = denkfout!
Er zijn meerdere denkfouten:
- Conformation bias
= tunnelvisie. Zoeken naar bevestiging van diagnose of negeren van informatie.
Bijvoorbeeld, je denkt bij een patiënt aan hartklachten omdat de patiënt spreekt van
pijn op de borst. Echter, de patiënt kampt met maagzuur wat ook POB klachten kan
veroorzaken. Je negeert alle informatie wat leidt naar maagzuur en zoekt bevestiging
in je vragen wat hartklachten kan bevestigen.
- Anchoring bias
= Te snel redeneren op het eerste wat een patiënt verteld. Diagnose momentum =
moeilijk om eerdere diagnoses door iemand anders te vergeten. Bijvoorbeeld een
verwijsbrief met diagnose van de huisarts. Als medisch specialist is het dan moeilijk
blanco in je hoofd te beginnen.
- Availability bias
= Ervaring. Huisarts kiest eerder iets onschuldig. Specialist eerder iets erger. Ook ligt
het aan je ervaringen. Stel dat je een ernstige diagnose gemist hebt, dan zal dit je
lang bijblijven en zal het altijd in je hoofd blijven mogen klachten passen bij die
diagnose bij nieuwe patiënten.
- Commission bias
= De neiging hebben iets te willen doen i.p.v. niks doen.
Cognitieve bias en diagnostische fouten: 37-77%
Cognitieve bias en fouten in management en beleid: 71%
Hoe kun je cognitieve bias voorkomen?
Naar jezelf kijken. Zelfreflectie! Onderwijs. Ambiguïteit = mensen die tegen ambiguïteit
kunnen, kunnen goed tegen dingen die onduidelijk zijn. Dus als ze de diagnose niet weten,
, vinden ze dat oké en werken even met wat ze hebben. Persoonlijk kan ik minder goed tegen
onduidelijkheid en ben ik erg van de structuur.
Klinisch Redeneren: introductie
Wat is het?
Denkproces: van verhaal een diagnose maken o.b.v. kennis, expertise etc.
Waarom?
Patiënt zal zich zelden presenteren met klachten zoals dat is beschreven in de leerboeken.
Het klachtenpatroon zal altijd wel wat anders zijn, evenals het beloop.
Onderdelen/fasen
1. Inductiefase: genereren en rangschikken van DD (differentiaaldiagnose)
2. Deductiefase: toetsen van DD d.m.v. anamnese en lichamelijk- en aanvullend
onderzoek. Conclusies trekken.
3. (Waarschijnlijkheids) diagnose stellen
4. Behandelplan opstellen
BELANGRIJK:
Inductie = hypothese vormen
Deductie = hypothese toetsen
Inductiefase
Hypothese genereren.
Non-analytisch
Diagnose a vue, patroon.
Analytisch
o.b.v. anatomie, pathofysiologie
Ervaring = klinische blik.
Analytisch wordt veelal gebruikt door beginnende artsen en geneeskunde studenten. Bij
meer ervaring gaat dit langzaam over naar non-analytisch.
Analytisch is het liefst breed → tractussen!
DD-rijtjes maken.
Deductiefase
Non-analytisch
Ervaring, zien. Bij bijvoorbeeld een breuk nog wel verder onderzoeken (bijv. röntgen) om te
bepalen of patiënt geopereerd moet worden of niet.
Analytisch
1. Sequentiële hypothese toetsing.