1. Wat is retentierecht? 721-724, 726-730
a. Algemeen
b. Toepassingsvereisten
c. Toepasbaarheid (Arrest)
d. Verhaalsrecht en voorrangrecht
e. Retentierecht na faillietverklaring
Het retentierecht: de bevoegdheid van een schuldeiser om de nakoming van zijn verplichting tot
afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat zijn (opeisbare) vordering wordt
voldaan, art. 3:290. Het retentierecht is (vaak) een species van het genus opschortingsrecht, in de zin
van afdeling 6.1.7, art. 6:52. De bepaling van die afdeling zijn van toepassing op het retentierecht, voor
zover in afdeling 3.10.4 niet wordt afgeweken, art. 6:57. Bijvoorbeeld: teruggave uit overeenkomsten als
aanneming van werk, huur, bruikleen en bewaargeving.
Toepassingsgebied van retentierecht is ruimer dan opschortingsrechten, omdat deze ook
verplichtingen tot teruggave van een zaak betreft die niet als verbintenis kunnen worden aangemerkt.
Bijvoorbeeld: art. 3:120 lid 3 en art. 3:292.
‘Bij de wet aangewezen gevallen’, art. 3:290, zijn te vinden in afdeling 3.10.4. Er wordt aangegeven dat
een retentierecht toekomt en wat de gevolgen zijn. Je hebt een aantal categorieën:
Er is sprake van een verbintenis tot afgifte van een zaak die zodanige samenhang vertoont
met de opeisbare vordering van de retentor dat opschorting gerechtvaardigd is, art. 6:52 –
algemeen opschortingsrecht -. Norm: de vraag of de wederpartij van de retentor in strijd
handelt met redelijkheid en billijkheid door afgifte van de zaak te vorderen, zonder eerst zelf
te presteren.
In lid 2 wordt het samenhangvereiste nader uitgewerkt. Situatie waarin aan het vereiste is
voldaan, is bijv. de omstandigheid dat de verbintenissen over en weer voortvloeien uit
dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan.
Voor het retentierecht betekent dit dat het kan voortvloeien uit een wederkerige
overeenkomst na afloop waarvan de houder van de zaak deze moet teruggeven. Maar ook
mag degene die een zaak ter bewerking onder zich heeft deze onder zich houden indien hij
regelmatig opdrachten voor dezelfde opdrachtgever verricht en zijn vordering betreffende
een vorige opdracht tot bewerking nog niet is voldaan.
Een bijzondere wetsbepaling kent een opschortingsrecht toe in de zin van art. 6:52, waarbij
het om de afgifte van een zaak gaat.
Een bijzondere wetsbepaling kent een retentierecht toe in de zin van art. 3:290. Genoemd
kunnen worden – onder meer – art. 3:120 lid 3 (bezit), 5:10 lid 1 (vinderschap), 5:100 leden 1
en 3 (erfpacht), 5:105 lid 3 (opstal), 7:29 (koper), 7:609 lid 3 (hotelhouder), 8:69 lid 2
(expediteur) en 8:489 lid 2 (zeevervoerder).
Het retentierecht vloeit voort uit overeenkomstige toepassing van art. 6:52 op niet door de
wet geregelde gevallen. Genoemd wordt het geval van twee verplichtingen, niet zijnde
verbintenissen, waartussen een zekere samenhang bestaat.
Retentierechten kunnen ook bij overeenkomst worden bedongen, hierop is afdeling 3.10.4 n.v.t.
Het retentierecht kan alle zaken betreffen, roerend als onroerend. Bij uitoefening van dit recht wordt
verondersteld dat de schuldeiser houder van die zaak is, aldus art. 3:108: feitelijke macht uitoefent,
omdat bij afgifte nodig is om de zaak weer in de macht van de schuldenaar of rechthebbende te
brengen. Bij een onroerende zaak zal ‘afgifte’ geschieden door ontruiming van de zaak. Voorts wordt
retentierecht mogelijk geacht op in papier belichaamde rechten (papier aan toonder en order), en op