HNE-25806: Research Methodology for Nutrition and Health I
College 1: Methodologische aspecten van experimenteel
voedingswetenschappelijk onderzoek
De student kan:
1. Een goede onderzoeksvraag kunnen opstellen aan de hand van PICO.
Het verfijnen van een onderzoeksvraag zorgt voor houvast voor de opzet (planning van een
onderzoek) en het helpt bij het ontwerpen van een onderzoek dat daadwerkelijk antwoord
geeft op de onderzoeksvraag.
Het PICO-model deelt de onderzoeksvraag op in vier elementen:
Population: Het verkrijgen van een populatie begint door het vaststellen van een ‘target
population’. Dit is iedereen naar wie we de resultaten willen generaliseren. De ‘source
population’ is iedereen die uiteindelijk benaderd wordt voor het onderzoek. De ‘study
population’ is iedereen uit de ‘source population’ die deelneemt aan het onderzoek. De
‘population for analysis’ is iedereen uit de ‘study population’ waarvan complete data
beschikbaar is voor de analyse.
Het afbakenen van de ‘study population’ heeft te maken met validiteit, praktische
haalbaarheid en ethische overwegingen.
Intervention: Bij een interventie moet je verschillende dingen overwegen. Welke vorm,
welke dosis en hoe lang ga je iets geven.
Comparison: Bij een controlegroep moet je overwegen in welke vorm en hoe lang je iets
gaat geven. De tijd is meestal even lang als de duur van de interventie.
Outcome: Hierbij moet je rekening houden met de validiteit en de praktische
haalbaarheid.
2. Verschillende designs kunnen onderscheiden én de voor- en nadelen kunnen
benoemen.
Ex-vivo onderzoek vindt plaats met primaire cellen en weefsels. In-vitro onderzoek gebeurt
met cellijnen en zogenaamde ‘immortalized cells’. De voordelen van cellijnen ten opzichte
van primaire cellen is dat ze makkelijker beschikbaar zijn; ze zijn robuust en hebben een
langere levensduur; en de cellen zijn erg homogeen. Een nadeel is dat er een minder goede
reflectie is van de menselijke situatie.
In-vitro onderzoek gebeurt met dieren of met dierlijk materiaal. De voordelen hiervan zijn
dat er meer mogelijkheden zijn om onderzoek te doen naar onderliggend moleculair
mechanisme; er is een mogelijkheid tot het bestuderen van de weefsels die niet beschikbaar
zijn in gezonde, levende mensen; er is minder last van confounders; en diermodellen
bootsen een ziektestatus bij de mens na. Een nadeel is de vertaalslag naar de mens.
Een humanized diermodel houdt in dat een muizengen wordt vervangen door
functionerende humane genen, cellen, weefsels of organen. Dit wordt gebruikt voor
menselijke ziektes die muizen normaal niet krijgen. Dit principe wordt transgeen genoemd.
Bij knock-out muizen wordt een bepaald gen of groep van genen uit het genoom verwijderd
en vervangen door een zogenaamd ‘merkergen’. Dit geeft een indicatie over de functie van
verwijderde genen. Bij knock-in muizen behoort ook het inbrengen van een gen, maar dan
op een specifieke locus.
Zie: Bijlage
3. Verschillende vormen van randomisatie kunnen onderscheiden en weten wanneer
welke gebruikt kan worden.
Bij randomiseren worden patiënten, proefpersonen of proefdieren op basis van toeval
(loting) toegewezen aan één van de groepen van een experimenteel onderzoek. Het beoogde
resultaat is een gelijke verdeling van bekende en onbekende prognostische factoren over de
groepen. Een gerandomiseerde, gecontroleerde interventie is de gouden standaard voor het
evalueren van interventies.
College 1: Methodologische aspecten van experimenteel
voedingswetenschappelijk onderzoek
De student kan:
1. Een goede onderzoeksvraag kunnen opstellen aan de hand van PICO.
Het verfijnen van een onderzoeksvraag zorgt voor houvast voor de opzet (planning van een
onderzoek) en het helpt bij het ontwerpen van een onderzoek dat daadwerkelijk antwoord
geeft op de onderzoeksvraag.
Het PICO-model deelt de onderzoeksvraag op in vier elementen:
Population: Het verkrijgen van een populatie begint door het vaststellen van een ‘target
population’. Dit is iedereen naar wie we de resultaten willen generaliseren. De ‘source
population’ is iedereen die uiteindelijk benaderd wordt voor het onderzoek. De ‘study
population’ is iedereen uit de ‘source population’ die deelneemt aan het onderzoek. De
‘population for analysis’ is iedereen uit de ‘study population’ waarvan complete data
beschikbaar is voor de analyse.
Het afbakenen van de ‘study population’ heeft te maken met validiteit, praktische
haalbaarheid en ethische overwegingen.
Intervention: Bij een interventie moet je verschillende dingen overwegen. Welke vorm,
welke dosis en hoe lang ga je iets geven.
Comparison: Bij een controlegroep moet je overwegen in welke vorm en hoe lang je iets
gaat geven. De tijd is meestal even lang als de duur van de interventie.
Outcome: Hierbij moet je rekening houden met de validiteit en de praktische
haalbaarheid.
2. Verschillende designs kunnen onderscheiden én de voor- en nadelen kunnen
benoemen.
Ex-vivo onderzoek vindt plaats met primaire cellen en weefsels. In-vitro onderzoek gebeurt
met cellijnen en zogenaamde ‘immortalized cells’. De voordelen van cellijnen ten opzichte
van primaire cellen is dat ze makkelijker beschikbaar zijn; ze zijn robuust en hebben een
langere levensduur; en de cellen zijn erg homogeen. Een nadeel is dat er een minder goede
reflectie is van de menselijke situatie.
In-vitro onderzoek gebeurt met dieren of met dierlijk materiaal. De voordelen hiervan zijn
dat er meer mogelijkheden zijn om onderzoek te doen naar onderliggend moleculair
mechanisme; er is een mogelijkheid tot het bestuderen van de weefsels die niet beschikbaar
zijn in gezonde, levende mensen; er is minder last van confounders; en diermodellen
bootsen een ziektestatus bij de mens na. Een nadeel is de vertaalslag naar de mens.
Een humanized diermodel houdt in dat een muizengen wordt vervangen door
functionerende humane genen, cellen, weefsels of organen. Dit wordt gebruikt voor
menselijke ziektes die muizen normaal niet krijgen. Dit principe wordt transgeen genoemd.
Bij knock-out muizen wordt een bepaald gen of groep van genen uit het genoom verwijderd
en vervangen door een zogenaamd ‘merkergen’. Dit geeft een indicatie over de functie van
verwijderde genen. Bij knock-in muizen behoort ook het inbrengen van een gen, maar dan
op een specifieke locus.
Zie: Bijlage
3. Verschillende vormen van randomisatie kunnen onderscheiden en weten wanneer
welke gebruikt kan worden.
Bij randomiseren worden patiënten, proefpersonen of proefdieren op basis van toeval
(loting) toegewezen aan één van de groepen van een experimenteel onderzoek. Het beoogde
resultaat is een gelijke verdeling van bekende en onbekende prognostische factoren over de
groepen. Een gerandomiseerde, gecontroleerde interventie is de gouden standaard voor het
evalueren van interventies.