- Primaire immuunrespons in bloed; vergelijking met secundaire immuunrespons
waarbij isotype switching en affiniteitsrijping betrokken worden.
- Functioneren van verschillende klassen van immuunglobulinen (antilichamen) bij
onschadelijk maken en verwijderen van antigeen en bij antilichaam gemedieerde
cellulaire cytotoxie (ADCC)
Primaire immuunrespons
Om antilichaam responsen te initiëren, moeten antigenen worden gevangen en
getransporteerd naar de B-cel gebieden van perifere (secundaire) lymfoïde organen. De
antigenen initiëren vervolgens het proces van B-cel activering, vaak in samenwerking met
andere signalen die worden gegenereerd tijdens aangeboren immuunresponsen.
Antigenen vangen en transporteren
Antigenen kunnen op verschillende manieren worden getransporteerd naar naïeve B-cellen.
- De meeste antigenen die in de weefsels zitten worden getransporteerd naar
lymfeklieren door afferente lymfevaten die vervolgens in de lymfeknopen komen. Ze
komen dan terecht in de subcapsulaire sinus. Oplosbare antigenen kunnen
vervolgens de onderliggende follikels bereiken via de leidingen. In de follikels
bevinden zich de B-cellen.
- Subcapsulaire sinusmacrofagen vangen grote microben en antigeen-
antilichaamcomplexen op en leveren deze af aan follikels
- Veel antigenen die in de lymfeknoop komen worden niet gevangen door de
subcapsulaire sinusmacrofagen en zijn te groot om door de leidingen te gaan. Deze
antigenen worden via dendritische cellen naar de follikels getransporteerd.
In al deze gevallen is het antigeen dat gepresenteerd wordt aan de B-cel nog intact. Het is
dus niet verwerkt door antigeenpresenterende cellen.
, De B-cel antigeen receptor die bestaat uit immuunglobuline speelt 2 rollen in B-cel activatie.
(1) Binding van het antigeen aan de receptor zorgt voor signalering naar de B-cel
(2) De receptor neemt het antigeen op in de endosomale blaasjes. Het antigeen wordt
hier verwerkt en wordt vervolgens gepresenteerd voor herkenning door helper T-
cellen.
B-cellen hebben bijna altijd de hulp van helper T-cellen nodig voordat het geactiveerd wordt.
B-cellen en T-cellen herkennen apart van elkaar het antigeen. Vervolgens reageren de twee
geactiveerde cellen met elkaar om een immuunrespons te creëren. NaÏeve CD4+ T-cellen
worden geactiveerd door een antigeen dat gepresenteerd wordt door antigeen
presenterende cellen. De geactiveerde helper T-cellen en B-cellen bewegen naar elkaar toe
aan de rand van de follikel, waar het antilichaamrespons zich ontwikkelt.
De B-cel gaat zich ontwikkelen tot antilichaam producerende plasmacellen. Deze eerste
plasmacellen produceren alleen IgM antilichamen.
Een deel van de B-cellen gaat naar het kiemcentrum. Deze wordt ongeveer 4 tot 7 dagen na
de reactie tussen de T- en B-cel gemaakt. De helper T-cel wordt omgezet in een follikel
helper T-cel. Deze is nodig voor de stimulatie van de B-cel in het kiemcentrum.