1901 Woningwet Ww = Het begin van het volkshuisvestingbeleid van de rijksoverheid.
Bouwvergunningen (vergunning voor bouwen van een huis) en bouwverordeningen
(voorschriften voor een woning) aangesteld per gemeente. De wet maakte het mogelijk
om toegelaten instellingen met (geleend) geld arbeidswoningen te laten bouwen.
Na WOII: Economie kreeg de voorrang. Bouw centraal door regering en zorgde voor
veer werkgelegenheid.
Systeembouw = Gebruik van geprefabriceerde onderdelen voor snelle en
identieke bouw van woningen.
Woningruimtewet = Gemeente bepaalde wie er in aanmerking kwam voor een
vrijgekomen huurwoning. De woningen werden eerlijk
verteeld; huurwoningdistributie.
Huurwet = Bescherming & hoogte van de huurprijzen geregeld.
Particuliere sector = productie van bedrijven; kostendekkend & winst
Collectieve sector = productie van overheid; goed bestaan & noodzakelijk
Aanbod koopwoningen > aanbod huurwoningen. (ongeveer 50, 50)
Aanbod woningen woningcorporaties > particulier.
Geliberaliseerde sector = Woningen met een huurprijs boven de sociale huurprijs.
Sociale woningen = Lagere huur dan maximale huurgrens voor huurtoeslag.
Objectsubsidie = Subsidie om huizen te bouwen en huren laag te houden.
Subjectsubsidie = Subsidies om mensen te steunen met een laag inkomen.
Onrendabele top = het deel van kostprijs van een woning dat niet kan worden
terugverdiend met de huur.
Huurharmonisatie = Het op elkaar afstemmen van de huren (nieuwbouw en
oudbouw) door bij oude woningen aan nieuwe huurders
hogere huur te berekenen.
Scheefwonen = Als de huur niet in overeenstemming is met de hoogte van
het inkomen. Goedkope scheefheid = mensen met een hoog
inkomen in een te goedkope scheefwoning. Dure
scheefheid = mensen met een te laag inkomen in een dure
woning.
Overheid = van verwachte nachtwakersstaat naar liberalisatie; deregulering.
Suburbanisatie = rijkeren trokken naar dorpen in grote huizen. De mobiliteit
nam toe, ook mensen uit middenklasse verhuisden naar
aantrekkelijke voorsteden rondom de stad.
Demografische ontwikkelingen = vergrijzing en de ontgroening. Minder mensen, wel
meer ouderen * eenpersoonshuishoudens.
Kwantitatieve woningbehoefte: basisraming en zelfherstelraming. Er is een tekort aan
woningen.
Kwalitatieve woningbehoefte: behoefte aan meer koopwoningen & huurwoningen.
Vooral betere kwaliteit en meer in het centrum.
Voordelen koopwoning: vermogen, hypotheeklasten stabiel, koopsubsidie,
hypotheekrente inkomstenbelasting, eigen wensen.
Nadelen koopwoning: daling vermogen, minder mobiel, onderhoudskosten, hogere
kosten verzekeringen en gemeentelijke heffingen.