HOOFDSTUK 2
Industrialisatie 1850-1945
Voor WOII: volkshuisvesting was van particulieren. (& institutionele beleggers)
1947: 60% particulier, 28% eigenwoningbezit, 12% woningbouwverenigingen.
2012: 9% particulier, 60% eigenwoningbezit, 31% woningcorporaties.
Vanaf 1850: Industrialisatie in steden kwam op gang & Werkgelegenheid in landbouw
ging achteruit. Arbeiders trokken naar stad met weinig woningen. Verwachtingen
overheid: nachtwakersstaat = overheid draagt zorg voor veiligheid en gezondheid
maar niet met huisvesting. Particuliere initiatief stond voorop, overheid mocht zich niet
met bouw bemoeien: vrije markt. slechte situaties. Kleine woningen om meer huur te
vangen, hele gezinnen in kleine ruimtes.
Vanaf 1900: revolutiebouw = met inferieure bouwmaterialen hele nieuwe
woonwijken uit de grond gestampt.
arbeidersorganisaties: verbetering volkshuisvesting. Maar geen geld, en
mochten niet zelf bouwen omdat het mobiliteit aantastte en arbeiders niet
in staat waren hun huis te onderhouden.
1825: eerste coöperatieve bouwvereniging: de Vereeniging ten Behoeve
der Arbeidersklasse.
Paternalisme = de bewoners moesten opgevoed worden tot beschaafde
burgers, waardoor ze soms woningopzichteressen aanstelde. Particulieren
investeerden nog steeds.
Verschillende woningbouwverenigingen: sociaal, protestants, leraren.
1901: Woningwet Ww = het begin van het volkshuisvestingbeleid van de
rijksoverheid.
- regelde aan welke eisen woningen moesten voldoen & hoe gecontroleerd
(Gemeentes met voorschriften, voor bestaand & nieuwbouw. Deze eisen heetten
bouwverordening)
- bouwvergunning moest bij gemeentes aangevraagd worden door particulieren
als ze een huis wouden laten bouwen. (moest houden aan bouwverordening)
- Dienst Bouw- en Woningtoezicht: voor het uitoefenen van controle per gemeente.
- Regelde welke instellingen sociale woningbouw mochten gaan verzorgen.
Particulieren bouwen maar geld vrij voor goede kwaliteit; zo konden toegelaten
instellingen (woningbouwverenigingen) & Gemeentelijke woningbedrijven
huizen laten bouwen.
- Alleen instellingen met bijzonder particulier initiatief alleen op gebied van
volkshuisvesting zo werden andere organisaties uitgesloten.
1904: Eerste 3 woningbouwverenigingen toegelaten. In 1922 hoogste aantal
1.341 maar gemiddeld minder dan 100 woningen.
Geld; Gefinancierd door overheid Gemeentes verdeelden het onder
woningbouwverenigingen om tekorten aan te vullen. Wel richtlijnen en
verantwoording aan de overheid.
Huur; vanwege subsidies huur op basis van historische kostprijs lager dan marktprijs;
oneerlijke concurrentie ten opzichte van particuliere verhuurders. Arbeidersbeweging
en socialistische partijen aantal sociale wetten uitgebreid. 1916 huren bevroren, 1918
huurbescherming. Jaren 30: mensen weinig geld en huur te duur maar toch vaak eerste