1. Welke component van Blaxter beschrijft gezondheid als het vermogen om taken te verrichten
zonder belemmeringen van een slechte gezondheid?
a) Gezondheid als niet ziek
b) Gezondheid als bezit
c) Gezondheid als gedrag
d) Gezondheid als functie
2. Volgens het model van Huber, welke dimensie van gezondheid wordt gemeten door het
onderscheiden van lichaamsfuncties, mentale functies/beleving, spiritueel/existentiële dimensie,
kwaliteit van leven, sociaal-maatschappelijke participatie en dagelijks functioneren?
a) Fysieke gezondheid
b) Emotionele gezondheid
c) Sociale gezondheid
d) Algehele gezondheid
3. Wat is het belangrijkste verschil tussen het biomedische model en het biopsychosociale model?
A. Het biomedische model neemt de subjectiviteit van gezondheid in overweging, terwijl het
biopsychosociale model dat niet doet.
B. Het biomedische model richt zich alleen op fysieke factoren, terwijl het biopsychosociale model
lichamelijke, sociale en psychologische factoren omvat.
C. Het biomedische model is gebaseerd op reductionistische principes, terwijl het biopsychosociale
model holistischer is.
D. Het biomedische model legt de nadruk op preventie, terwijl het biopsychosociale model gericht is
op behandeling.
Gezondheidsvaardigheden
1. Welk niveau van gezondheidsvaardigheden richt zich op het verbeteren van motivatie en
zelfvertrouwen om adviezen op te volgen en zelfredzaamheid te bevorderen?
a) Informatieve gezondheidsvaardigheden
b) Interactieve gezondheidsvaardigheden
c) Kritische gezondheidsvaardigheden
d) Geen van bovenstaande
,2. Welke term verwijst naar de mate waarin een patiënt zijn behandeling uitvoert zoals afgesproken
met zijn behandelaar?
a) Therapietrouw
b) Concordantie
c) Compliantie
d) Gezondheidsvaardigheden
3. Welke van de volgende activiteiten valt onder informatieve gezondheidsvaardigheden?
a) Ontwikkelen van cognitieve en sociale vaardigheden
b) Verbeteren van motivatie en zelfvertrouwen
c) Lezen en begrijpen van gezondheidsinformatie
d) Kritisch evalueren van gezondheidsinformatie
Stress en coping
Vraag 1:
Wat zijn de verschillende stressreacties die kunnen optreden bij een persoon?
A) Apathie, fysieke uitputting, sociaal isolement, emotionele vervlakking
B) Huilen, piekeren, zweten, je zondert je af, verdriet voelen
C) Angst, agressie, depressie, vermoeidheid
D) Verlies van eetlust, slapeloosheid, verminderde concentratie, rusteloosheid
Vraag 2:
Wat is de definitie van een stressor?
A) Een persoon die stress veroorzaakt
B) Een situatie die leidt tot stressreacties
C) Een copingstrategie om stress te verminderen
D) Een hormoon dat vrijkomt bij stressreacties
, Vraag 3:
Wat is de window of tolerance in relatie tot stress?
A) Een raam waarin een persoon stress goed kan verdragen
B) Een venster dat open moet blijven tijdens stressvolle situaties
C) Een zone waarin stressreacties niet optreden
D) Een term die verwijst naar de gevolgen van langdurige stress
Vraag 4:
Welke soorten appraisal zijn er volgens Lazarus?
A) Primaire en secundaire appraisal
B) Positieve en negatieve appraisal
C) Interne en externe appraisal
D) Directe en indirecte appraisal
Vraag 5:
Wat wordt bedoeld met de schade/verlies appraisal?
A) Het inschatten van mogelijke dreigingen in de toekomst
B) Het overdenken van wat al verloren is gegaan
C) Het zoeken naar manieren om te groeien vanuit een stressvolle situatie
D) Het evalueren van de beschikbare copingbronnen
Vraag 6:
Welk persoonlijkheidskenmerk wordt NIET geassocieerd met verhoogde stressniveaus?
A) Neuroticisme
B) Type A
C) Externe locus of control
D) Dispositioneel optimisme