Natuur samenvatting
5.1 vaste stoffen, vloeistoffen en gassen
Stoffen hebben drie verschijningsvormen, aggregatietoestanden:
1. Vaste stoffen
Moleculen bewegen niet veel en trekken elkaar sterk aan waardoor ze dicht op elkaar
blijven. Vaste stoffen : hard en vormvast.
2. Vloeibare stoffen
Moleculen bewegen in alle richtingen en zitten minder dicht op elkaar (ze trekken elkaar dus
minder aan). Geen vaste vorm.
3. Gas
Moleculen bewegen in alle richtingen. Deze hebben geen onderlinge aantrekkingskracht,
waardoor er veel ruimte tussen deze deeltjes is. Lucht vult deze ruimte. (vaak niet te zien)
Het kleinste onderdeel van een stof noem je een molecuul.
Het gedrag hiervan wordt bepaald door de temperatuur en
door de verschijningsvorm van een stof.
Invloed van warmte op een verschijningsvorm van een stof.
De energietoevoer verandert het gedrag van de moleculen. Dit gebeurt in het dagelijks leven vooral
door het verhogen van de temperatuur.
- Zuivere vaste stof (bestaat slechts uit een molecuul) zal bij een normale luchtdruk bij een
bepaalde temperatuur vloeibaar worden. Deze temperatuur noem je het smeltpunt.
Dit smeltpunt is bij bevroren water vaak 0 graden Celsius. Als je hier zout op strooit,
verandert deze samenstelling, waardoor het sneller smelt. Onder 0 graden Celsius is voor
water het vriespunt. Bij andere vaste stoffen wordt dit het stollingspunt genoemd.
Een vaste stof smelt maar bij een temperatuur.
Verdamping vindt plaats als een vloeistof verandert in een gasvorm, vluchtige stoffen als benzine en
parfum verdampen bij een relatief lage temperatuur.
Het kookpunt is de hoogste temperatuur die een vloeistof kan bereiken, totdat het in een gasvorm
overgaat. (bij een hoge luchtdruk duurt dit langer dan bij een lage luchtdruk, omdat het de
moleculen meer moeite kost om
Als een voorwerp in water blijft drijven is de dichtheid van het voorwerp lager dan die van het water.
Daarnaast is er sprake van een evenwicht tussen de zwaartekracht die op het voorwerp werkt en de
opwaartse kracht van het water. Deze opwaartse kracht is gelijk aan het gewicht van het door het
voorwerp verplaatste water.
Fase overgangen
Vloeistof naar een vaste stof Bevriezen bij water / stollen.
Vloeistof naar gas Verdampen
Vaste stof naar vloeistof Smelten
Vaste stof naar gas Sublimeren (vervluchtigen): zorgt ervoor dat we bijvoorbeeld
chocola kunnen ruiken.
Gas naar vloeistof Condenseren
Gas naar vaste stof Desublimeren (rijpen) : : waterdamp uit je mond, bevriest
direct op je sjaal.
5.1 vaste stoffen, vloeistoffen en gassen
Stoffen hebben drie verschijningsvormen, aggregatietoestanden:
1. Vaste stoffen
Moleculen bewegen niet veel en trekken elkaar sterk aan waardoor ze dicht op elkaar
blijven. Vaste stoffen : hard en vormvast.
2. Vloeibare stoffen
Moleculen bewegen in alle richtingen en zitten minder dicht op elkaar (ze trekken elkaar dus
minder aan). Geen vaste vorm.
3. Gas
Moleculen bewegen in alle richtingen. Deze hebben geen onderlinge aantrekkingskracht,
waardoor er veel ruimte tussen deze deeltjes is. Lucht vult deze ruimte. (vaak niet te zien)
Het kleinste onderdeel van een stof noem je een molecuul.
Het gedrag hiervan wordt bepaald door de temperatuur en
door de verschijningsvorm van een stof.
Invloed van warmte op een verschijningsvorm van een stof.
De energietoevoer verandert het gedrag van de moleculen. Dit gebeurt in het dagelijks leven vooral
door het verhogen van de temperatuur.
- Zuivere vaste stof (bestaat slechts uit een molecuul) zal bij een normale luchtdruk bij een
bepaalde temperatuur vloeibaar worden. Deze temperatuur noem je het smeltpunt.
Dit smeltpunt is bij bevroren water vaak 0 graden Celsius. Als je hier zout op strooit,
verandert deze samenstelling, waardoor het sneller smelt. Onder 0 graden Celsius is voor
water het vriespunt. Bij andere vaste stoffen wordt dit het stollingspunt genoemd.
Een vaste stof smelt maar bij een temperatuur.
Verdamping vindt plaats als een vloeistof verandert in een gasvorm, vluchtige stoffen als benzine en
parfum verdampen bij een relatief lage temperatuur.
Het kookpunt is de hoogste temperatuur die een vloeistof kan bereiken, totdat het in een gasvorm
overgaat. (bij een hoge luchtdruk duurt dit langer dan bij een lage luchtdruk, omdat het de
moleculen meer moeite kost om
Als een voorwerp in water blijft drijven is de dichtheid van het voorwerp lager dan die van het water.
Daarnaast is er sprake van een evenwicht tussen de zwaartekracht die op het voorwerp werkt en de
opwaartse kracht van het water. Deze opwaartse kracht is gelijk aan het gewicht van het door het
voorwerp verplaatste water.
Fase overgangen
Vloeistof naar een vaste stof Bevriezen bij water / stollen.
Vloeistof naar gas Verdampen
Vaste stof naar vloeistof Smelten
Vaste stof naar gas Sublimeren (vervluchtigen): zorgt ervoor dat we bijvoorbeeld
chocola kunnen ruiken.
Gas naar vloeistof Condenseren
Gas naar vaste stof Desublimeren (rijpen) : : waterdamp uit je mond, bevriest
direct op je sjaal.