Week 1:
Positief (objectief) recht alle op dit moment geldende rechtsregels.
Subjectief recht rechtsregels die alleen voor bepaalde (specifiek) personen gelden. (namens)
In de Rechtsbronnen is te vinden uit welke rechtsregels het positieve recht bestaat, de vier
rechtsbronnen zijn de wet, de rechtspraak, de gewoonte en verdragen.
Gewoonte wet zijn dingen die niet in de wet geschreven staan maar toch iedereen doet.
Privaatrecht burger tussen burger (overheid kan ook burger zijn)
Publiekrecht burger en overheid of overheid en overheid
Materieel recht de inhoud van rechten en plichten
Formeel recht uitoefening van het materieel recht (procesrecht)
Artikelen uit de wettenbundels opschrijven
4 vuistregels:
Kort naam we af. (burgerlijk wetboek = bw)
Wees volledig.
Gebruik nooit paginanummers of romeinse cijfers.
Schrijf nooit enkel tekst letterlijk over, maar pas toe en motiveer. (motiveer waarom het
artikel van toepassing is op een bepaalde casus)
^bijvoorbeeld: art. 7:673 lid 1 sub a BW
Dit betekent BW 7 art 673 lid 1 sub a
Trias politica bedacht door Montesquieu, de staatsmacht moet worden gescheiden in drie
machten. Wetgevende macht, uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. Het doel
hiervan is de bescherming van de burgers.
Je spreekt van een staat bij: Drie G’s: grond, gezag en gemeenschap. Hierbij is er ook
soevereiniteit.
Decentralisatie zorgt voor machtspreiding, territoriale (gemeentes) en functionele (taken
verdelen bijv waterschap).
Verordening is een wetgeving afkomstig vanuit een decentralisatie