Handboek Diagnostiek in de leerlingbegeleiding
Hoofdstuk 8 Motivatie in de klas
Motivatiepyschologen: wat zijn de drijfveren van mensen om zich zo te gedragen. Betrokkenheid,
attitude en taakgerichtheid zijn concepten die daarbij horen beantwoorden de hoe vraag.
Betrokkenheid en houding tov school = gevolg van kwaliteit en kwantiteit van de motivatie.
Intensiteit <> type drijfveer.
Soort doelen die de leerling nastreeft = zelfdeterminatietheorie.
1. Stand van zaken in theorievorming en onderzoek
1.1 Kwantiteit van motivatie
Dagelijks leven: er wordt gepraat in termen van hoeveelheid of intensiteit van aanwezige
psychische energie.
Zelfdeterminatietheorie: kwantiteit van de motivatie amotivatie = gebrek aan motivatie. Dit kan
komen door lage effectiviteitsverwachtingen.
Gebrek aan motivatie kan ook komen door de verwachting dat er geen verband staat tussen de mate
waarin iemand zijn best doet en de kans die tot een goede uitslag zal leiden = lage
uitkomstverwachting.
Amotivatie wordt gekenmerkt door gebrek aan regulatie (non-regulatie).
1.2 Kwaliteit van motivatie volgens de zelfdeterminatietheorie
Kwaliteit = willen <> moeten. Zowel bij het willen als het moeten studeren is een bepaalde
motivatie aanwezig, maar bron = verschillend van aard.
ZDT: vrijwillig studeren (willen) kan gebaseerd zijn op twee motiviationele drijfveren:
> intrinsieke gedragsregulatie; activiteit op zich is bevredigend.
> geïdentificeerde gedragsregulatie: persoonlijk doel (studeren zelf is niet leuk of
interessant, maar je wilt een doel bereiken)
Autonome motivatie!
Moeten:
> Externe regulatie: door externe factoren bepaald en gestuurd
> Geïntrojecteerde regulatie: druk om te studeren komt van binnenuit, bijv. doordat ze
willen bewijzen. intern conflict, stress en verplichting.
gecontroleerde of verplichtende motivatie!
Zie figuur 8.1 blz 137
Externe regulatie, geintrojecteerde regulatie en geïdentificeerde regulatie zijn verschillende types
extrinsieke motivatie.
- studeren voor beloning = externe regulatie
- studeren om te bewijzen = geintrojecteerde
- studeren omdat hij een persoonlijk doel wil bereiken = geidentificeerde regulatie.
Autonome motivatie positieve uitkomsten zoals interesse in studiemateriaal, positieve houding op
school etc.
Ouder worden meer autonome motivatie. ZDT: internalisatie = ontwikkelingspsychologisch
proces. Men verzoent zich geleidelijk aan met initieel extern opgelegde activiteiten en opdrachten.
Het studiegedrag wordt bepaald door meerdere factoren. Vier groepen:
1. Kwalitatief goede motivatie groep (20-25%) hoge autonome motivatie + lage
gecontroleerde motivatie
2. Sterke motivatie groep hoge autonome motivatie en hoge gecontroleerde motivatie
3. Lage motivatie groep lage autonome en lage gecontroleerde motivatie
4. Kwalitatief slechte motivatie groep lage autonome en hoge gecontroleerde motivatie
Leerkrachtstijl
Autonomie-ondersteunende stijl ipv controlerende leerkrachtstijl. Goed gestructureerd!
Autonomie-ondersteunend: inleven in en aftasten van het standpunt van leerlingen, een speciale
taal (je kunt het) om persoonlijk initiatief te bevorderen en het aanbieden van een zinvolle uitleg
voor een studietaak indien de keuze beperkt is.