Paragraaf 4
DNA
DNA bevat de informatie voor al je eigenschappen. De dubbele helix is een keten aan elkaar
gekoppelde nucleotiden. Een nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, een suikermolecuul en een
stikstofbase. Aan de suikermolecuul zit een stikstofbase, er zijn 4 verschillende:
Adenine (A) - Thymine (T)
Cytosine (C) - Guanine (G)
DNA: code voor eiwitten
Er zijn twintig verschillende aminozuren om eiwitten mee te bouwen. De variatie van eiwitten hangt
af van:
1. Het aantal aminozuren
2. De volgorde van aminozuren
3. De keuze van aminozuren
Eén DNA triplet vormt één aminozuur. Er zijn 43=64 verschillende tripletten mogelijk. Het aantal
tripletten bepaalt de lengte van de polypeptideketen. ATT, ATC en ACT zijn het stopcodon. TAC is
het startcodon. De complete codezin heet een gen.
Ribosomen: code lezen en vertalen
Enzymen in de celkern maken het afschrift van het DNA: het RNA. Tegenover C komt in het RNA G,
en tegenover A komt U (T zit niet in RNA. U=uracil). De RNA-keten heeft als suiker ribose i.p.v.
deoxyribose. Via de kernporiën verlaat het RNA-molecuul de kern en de ribosomen lezen de RNA-
code af en vertalen deze naar een polypeptide.
Celcyclus
De celcyclus bestaat uit de G1-, S-, G2-, en M-fase. De eerste drie zijn de interfase, de chromosomen
zijn nog niet zichtbaar. Bij de G1-fase groeit de cel, bij de S-fase verdubbelen DNA-moleculen zich.
De twee chromatiden (identieke helften) blijven bij het centromeer vast. Bij de G2-fase worden de
DNA-moleculen op kopieerfouten gecontroleerd.
M-Fase
Bij de mitose (M-fase) ontstaan twee nieuwe kernen. Hiervoor rollen de chromosomen zich extra op.
Mitose heeft de:
Profase: Chromosomen rollen meer op, kernmembraan valt uiteen, trek- en steundraden.
Metafase: Chromosomen liggen op equatorvlak
Anafase: Enkele chromosomen ontstaan door splitsing, deze vormen de chromosomen voor
dochtercellen.
Telofase: Er zijn twee kernen, cytoplasma verdeelt zich:
- Dierlijke cellen: insnoering celmembraan.
- Plantencellen: vorming nieuw celmembraan en celwand.
DNA
DNA bevat de informatie voor al je eigenschappen. De dubbele helix is een keten aan elkaar
gekoppelde nucleotiden. Een nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, een suikermolecuul en een
stikstofbase. Aan de suikermolecuul zit een stikstofbase, er zijn 4 verschillende:
Adenine (A) - Thymine (T)
Cytosine (C) - Guanine (G)
DNA: code voor eiwitten
Er zijn twintig verschillende aminozuren om eiwitten mee te bouwen. De variatie van eiwitten hangt
af van:
1. Het aantal aminozuren
2. De volgorde van aminozuren
3. De keuze van aminozuren
Eén DNA triplet vormt één aminozuur. Er zijn 43=64 verschillende tripletten mogelijk. Het aantal
tripletten bepaalt de lengte van de polypeptideketen. ATT, ATC en ACT zijn het stopcodon. TAC is
het startcodon. De complete codezin heet een gen.
Ribosomen: code lezen en vertalen
Enzymen in de celkern maken het afschrift van het DNA: het RNA. Tegenover C komt in het RNA G,
en tegenover A komt U (T zit niet in RNA. U=uracil). De RNA-keten heeft als suiker ribose i.p.v.
deoxyribose. Via de kernporiën verlaat het RNA-molecuul de kern en de ribosomen lezen de RNA-
code af en vertalen deze naar een polypeptide.
Celcyclus
De celcyclus bestaat uit de G1-, S-, G2-, en M-fase. De eerste drie zijn de interfase, de chromosomen
zijn nog niet zichtbaar. Bij de G1-fase groeit de cel, bij de S-fase verdubbelen DNA-moleculen zich.
De twee chromatiden (identieke helften) blijven bij het centromeer vast. Bij de G2-fase worden de
DNA-moleculen op kopieerfouten gecontroleerd.
M-Fase
Bij de mitose (M-fase) ontstaan twee nieuwe kernen. Hiervoor rollen de chromosomen zich extra op.
Mitose heeft de:
Profase: Chromosomen rollen meer op, kernmembraan valt uiteen, trek- en steundraden.
Metafase: Chromosomen liggen op equatorvlak
Anafase: Enkele chromosomen ontstaan door splitsing, deze vormen de chromosomen voor
dochtercellen.
Telofase: Er zijn twee kernen, cytoplasma verdeelt zich:
- Dierlijke cellen: insnoering celmembraan.
- Plantencellen: vorming nieuw celmembraan en celwand.