Beleidsonderzoek in Nederland
Hoofdstuk 1, Geschiedenis van het beleidsonderzoek in Nederland:
Ontwikkeling van beleidsonderzoek in drie perioden:
1925- 1945 (het prille begin)
1945-1975 (het overgangstijdperk):
1975- heden (de periode van professionalisering)
1925-1945 (het prille begin):
Sociologie en Geografie waren de eerste disciplines die beleidsrelevant onderzoek entameerden.
De nadruk lag in deze jaren op empirisch onderzoek en op beleidsondersteuning.
Eind jaren 20’ kwam er een steeds grotere behoefte aan economische gegevens, die leidde tot
de oprichting van twee onderzoeksinstituten: het NEI (Nederlands Economisch Instituut, 1929)
en het EIM (Economisch Instituut den Middenstand, 1930). Met ingang van de jaren ’30
werden Economische Technologische Instituten opgericht om onderzoek te doen voor het
bestrijden van de economische crisis.
In 1940 werd het ISONEVO (Instituut voor Onderzoek van het Nederlandse Volk) opgericht,
dat getracht heeft om eigen onderzoeksprojecten op te zetten op basis van algemene
onderzoekssubsidies. Dit lukte in deze periode niet goed omdat dit instituut het voornamelijk
moest hebben van directe onderzoeken.
1945-1975
Door de behoefte aan ondersteuning van de noodzakelijke herinrichting van de samenleving na
de Tweede Wereldoorlog ontstond er meer ruimte voor onderzoek.
Dit ging gepaard met de opkomst van een groot aantal onderzoeksinstituten:
Overheid: CPB, WODC, SWOV, SCP, VSO
Universiteiten: nieuwe instituten werden opgericht. Focus lag op opdrachtonderzoek.
Zelfstandige instituten: werken met overheidssubsidie aan een eigen
onderzoeksprogramma.
Onderzoek in zelfstandige instituten was vooral empirisch van aard. Dit betekende een breuk
met de kwalitatieve onderzoeksaanpak van de sociografen (sociologie en geografie). Opvallend
is dat er nauwelijks maatschappijkritische benaderingen te vinden zijn.
Programmering van beleidsonderzoek
In het tweede deel van deze periode ontstaat er meer maatschappijkritische houding van
wetenschappers tegenover het uitvoeren van beleidsopdrachten. In de jaren ’50 wordt de zorg
uitgesproken voor verbrokkeling van het onderzoek wat leidt tot onder andere de oprichting
van de Sociaalwetenschappelijke Raad. Deze ontwikkelingen leidden tot de oprichting van
interne afdelingen of externe organisaties die zich bezig gingen houden met de programmering
van beleidsonderzoek. Programmering van beleidsonderzoek betrof een aantal activiteiten
boven het niveau van onderzoeksprojecten.
Programmering van beleidsonderzoek richtten zich op:
- samenhang tussen projecten
- betere koppeling aan de informatiebehoeftes bij instanties
Dit werd bevorderd door:
- koppeling aan wetenschappelijke kennis
- operationele definities van belangrijke begrippen
- stand van zaken studies
Ondanks de programmering van beleidsonderzoek bracht de Verkenningscommissie Sociaal
Hoofdstuk 1, Geschiedenis van het beleidsonderzoek in Nederland:
Ontwikkeling van beleidsonderzoek in drie perioden:
1925- 1945 (het prille begin)
1945-1975 (het overgangstijdperk):
1975- heden (de periode van professionalisering)
1925-1945 (het prille begin):
Sociologie en Geografie waren de eerste disciplines die beleidsrelevant onderzoek entameerden.
De nadruk lag in deze jaren op empirisch onderzoek en op beleidsondersteuning.
Eind jaren 20’ kwam er een steeds grotere behoefte aan economische gegevens, die leidde tot
de oprichting van twee onderzoeksinstituten: het NEI (Nederlands Economisch Instituut, 1929)
en het EIM (Economisch Instituut den Middenstand, 1930). Met ingang van de jaren ’30
werden Economische Technologische Instituten opgericht om onderzoek te doen voor het
bestrijden van de economische crisis.
In 1940 werd het ISONEVO (Instituut voor Onderzoek van het Nederlandse Volk) opgericht,
dat getracht heeft om eigen onderzoeksprojecten op te zetten op basis van algemene
onderzoekssubsidies. Dit lukte in deze periode niet goed omdat dit instituut het voornamelijk
moest hebben van directe onderzoeken.
1945-1975
Door de behoefte aan ondersteuning van de noodzakelijke herinrichting van de samenleving na
de Tweede Wereldoorlog ontstond er meer ruimte voor onderzoek.
Dit ging gepaard met de opkomst van een groot aantal onderzoeksinstituten:
Overheid: CPB, WODC, SWOV, SCP, VSO
Universiteiten: nieuwe instituten werden opgericht. Focus lag op opdrachtonderzoek.
Zelfstandige instituten: werken met overheidssubsidie aan een eigen
onderzoeksprogramma.
Onderzoek in zelfstandige instituten was vooral empirisch van aard. Dit betekende een breuk
met de kwalitatieve onderzoeksaanpak van de sociografen (sociologie en geografie). Opvallend
is dat er nauwelijks maatschappijkritische benaderingen te vinden zijn.
Programmering van beleidsonderzoek
In het tweede deel van deze periode ontstaat er meer maatschappijkritische houding van
wetenschappers tegenover het uitvoeren van beleidsopdrachten. In de jaren ’50 wordt de zorg
uitgesproken voor verbrokkeling van het onderzoek wat leidt tot onder andere de oprichting
van de Sociaalwetenschappelijke Raad. Deze ontwikkelingen leidden tot de oprichting van
interne afdelingen of externe organisaties die zich bezig gingen houden met de programmering
van beleidsonderzoek. Programmering van beleidsonderzoek betrof een aantal activiteiten
boven het niveau van onderzoeksprojecten.
Programmering van beleidsonderzoek richtten zich op:
- samenhang tussen projecten
- betere koppeling aan de informatiebehoeftes bij instanties
Dit werd bevorderd door:
- koppeling aan wetenschappelijke kennis
- operationele definities van belangrijke begrippen
- stand van zaken studies
Ondanks de programmering van beleidsonderzoek bracht de Verkenningscommissie Sociaal