2009
tijdvak 1
woensdag 20 mei
13.30 - 15.30 uur
wiskunde CSE GL en TL
Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.
Dit examen bestaat uit 24 vragen.
Voor dit examen zijn maximaal 75 punten te behalen.
Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen
worden.
913-0153-a-GT-1-o
, OVERZICHT FORMULES:
omtrek cirkel = π × diameter
oppervlakte cirkel = π × straal 2
inhoud prisma = oppervlakte grondvlak × hoogte
inhoud cilinder = oppervlakte grondvlak × hoogte
inhoud kegel = 1
3
× oppervlakte grondvlak × hoogte
inhoud piramide = 1
3
× oppervlakte grondvlak × hoogte
inhoud bol = 4
3
× π × straal 3
913-0153-a-GT-1-o 2 lees verder ►►►
, Trakteren
Janet trakteert op zelf gevouwen taartpunten van karton met popcorn erin.
Hieronder zie je hoe een taartpunt eruit ziet. De maten staan erbij.
15 cm
5,6 cm
Janet legt 12 dezelfde taartpunten zo tegen elkaar dat er een ronde taart
ontstaat. Zie de tekening hieronder.
?
zijkant
2p 1 De bovenkant van de taart is een cirkel. In het middelpunt van die cirkel vormen
de taartpunten 12 even grote hoeken.
Æ Bereken hoeveel graden de hoek van een taartpunt is. Schrijf je berekening
op.
Bij de vragen 2 en 3 kijken we naar de ronde taart met een straal van 15 cm en
een zijkant met een hoogte van 5,6 cm. Je hoeft geen rekening te houden met
de dikte van het karton van de taartpunten.
4p 2 Popcorn wordt verkocht in emmertjes met een inhoud van 1 liter.
Æ Bereken hoeveel emmertjes popcorn Janet minstens moet kopen om de taart
tot de rand te vullen. Schrijf je berekening op.
4p 3 Janet versiert de zijkant van de taart met glitters. Met één doosje glitters kan ze
300 cm 2 versieren.
Æ Bereken hoeveel doosjes glitters Janet minstens nodig heeft. Schrijf je
berekening op.
913-0153-a-GT-1-o 3 lees verder ►►►
, Vloedgolf
Bij een aardbeving in de zeebodem kan er
een vloedgolf ontstaan. Een vloedgolf
beweegt zich door het water met een
bepaalde snelheid. Hoe dieper het water,
hoe groter de snelheid van de vloedgolf is.
De snelheid van een vloedgolf is te berekenen met de formule:
s = 3,6 × (9,8 × d )
Hierin is s de snelheid in km/uur en d de diepte van de zee in meters.
2p 4 Bij een aardbeving in de zeebodem op 4000 meter diepte ontstaat een vloedgolf.
Æ Laat met een berekening zien dat de snelheid van deze vloedgolf ongeveer
713 km/uur is.
Hieronder is het begin van de grafiek getekend die hoort bij bovenstaande
formule. Daarin zie je bijvoorbeeld dat, waar de diepte van de zee 30 meter is,
de snelheid van de vloedgolf bijna 62 km/uur is.
70
snelheid
(km/uur)
60
50
40
30
20
10
0
0 5 10 15 20 25 30 35 40
diepte (m)
3p 5 Met de formule kan worden berekend bij welke diepte de snelheid 61 km/uur is.
Æ Bereken in één decimaal hoeveel meter de diepte van de zee dan is. Laat
zien hoe je aan je antwoord komt.
913-0153-a-GT-1-o 4 lees verder ►►►