H15
Sub-prime mortgage (rommelhypotheek): een hypotheek voor een huishouden met een hoog risico.
Financial intermediary: een bedrijf dat leent om uit te lenen (bijv. banken en verzekeraars)
Gearing: de verhouding tussen schuldfinanciering en aandelenfinanciering op de balans van een
bedrijf. Hoge gearing betekent dat het bedrijf een groot deel van zijn activa aanhoudt omdat het
heeft geleend om het te kopen in plaats van het aandeelhouderskapitaal te gebruiken om dit te doen
Securitisation: niet- of moeilijk verhandelbare activa worden samengevoegd tot verhandelbare
effecten.
Financial conglomerates: bedrijven uit de financiële sector die in verschillende financiële markten
werken.
Repo (rediscount) rate: het interestpercentage voor banken die lenen bij de centrale bank.
(=refirente)
Systemic risk: de mogelijke impact van een ongunstige gebeurtenissen op het hele financiële
systeem in tegenstelling tot het effect op de direct getroffen bank.
H16
Standard of living: de mate waarin mensen toegang hebben tot goederen en diensten die hun leven
makkelijker, gezonder, veiliger en beter maken.
Average labour productivity = output per person employed
Macro-economisch beleid:
- Stabilisation policy: beleid dat fluctuaties in economische activiteiten op de korte termijn beperkt
(conjunctuurschommelingen verminderen)
- Monetary policy: controle over de geldhoeveelheid of rentetarieven van de economie
- Fiscal policy: besluiten die de overheidsbegroting bepalen, inclusief de hoogte en samenstelling van
de overheidsuitgaven en overheidsinkomsten
- Structural policy: overheidsbeleid dat is bedoeld om de onderliggende structuur van de economie
te veranderen
Fallacy of composition: op macroniveau werken dingen soms anders dan op microniveau
- Overheid mag schulden maken (want iedere euro schuld van de overheid is een euro bezit
van iemand anders (schuld en bezit mag je tegen elkaar wegstrepen)), maar individuele
bedrijven gaan failliet bij schulden.
H17
Gross domestic product (GDP) = Bruto Binnenlands Product (BBP)
- Σ marktwaarden van alle goederen/diensten
- Prijs eindproduct – eerste inkoopkosten
- Wat er geproduceerd is in een land in een jaar
- Y = C + I + G + NX (Y = C + I + O + E – M)
- Consumption (consumer durables, consumer non-durables, services)
- Investment (business fixed investment (capital goods), residential investment (gebouwen),
inventory investment (voorraad))
- Government purchases
- Net exports (export – import)
, LET OP! Totale toegevoegde waarde
Real GPD: de hoeveelheden tegen de prijzen van het basisjaar
Nominal GPD: de hoeveelheden tegen de prijzen van datzelfde jaar
- Final good or service: goed of dienst geconsumeerd door de uiteindelijke gebruiker
- Intermediate good or service: goed of dienst die gebruikt wordt in de productie
- Capital good: wordt gebruikt om te produceren (machines)
Bruto binnenlands product (bbp)
- Gezocht: som van productie
- Niet in hoeveelheden, maar in geldbedragen: de waarde
- = toegevoegde waarde
- = verkopen – inkopen (inclusief invoer)
- = verkoop aan publiek (eindbestemming) – invoer
- = som van alle verdiende inkomens binnen de productie
H18
Consumentenprijsindex (CPI): de kosten van een standaard ‘mandje’ basisgoederen voor een
huishouden in een bepaald jaar, t.o.v. de kosten van ditzelfde mandje in het basisjaar.
cost of the base− year basket ∈the current year
CPI =
cost of the base− year basket ∈the base year
Nominal quantity: een hoeveelheid die is gemeten in euro’s
Real quantity: een hoeveelheid die is gemeten in fysieke termen (zoals aantal stuks)
Inflatie corrigeren:
- Deflating: een nominale hoeveelheid delen door de prijsindex om de reële hoeveelheid uit te
drukken
- Indexeren: een nominale hoeveelheid jaarlijks verhogen met de inflatie mee
Real wage = nominaal loon / CPI
Real interest rate = nominal interest rate – inflation rate
True economic costs of inflation:
- Noise in the price system: de prijs is moeilijk interpreteerbaar
- Distortions of the tax system
- Unexpected redistributions of wealth
- Interference with long-term planning
H19
Unemployment rate = werkloze mensen / labour force
Labour force = werkloze mensen + werkende mensen (=beroepsbevolking)
- ZONDER out of the labour force mensen
Participation rate = percentage van de working-age population in de labour force
Labour force unemployment rate = werklozen / potentiële beroepsbevolking
Frictional unemployment: werkloosheid op korte termijn in samenhang met het zoeken van een
goede baan. (Ook seizoensarbeid)
Structural unemployment: werkloosheid op lange termijn zelfs als de economie ‘normaal’ is
Cyclical unemployment: werkloosheid door een periode van recessie
Sub-prime mortgage (rommelhypotheek): een hypotheek voor een huishouden met een hoog risico.
Financial intermediary: een bedrijf dat leent om uit te lenen (bijv. banken en verzekeraars)
Gearing: de verhouding tussen schuldfinanciering en aandelenfinanciering op de balans van een
bedrijf. Hoge gearing betekent dat het bedrijf een groot deel van zijn activa aanhoudt omdat het
heeft geleend om het te kopen in plaats van het aandeelhouderskapitaal te gebruiken om dit te doen
Securitisation: niet- of moeilijk verhandelbare activa worden samengevoegd tot verhandelbare
effecten.
Financial conglomerates: bedrijven uit de financiële sector die in verschillende financiële markten
werken.
Repo (rediscount) rate: het interestpercentage voor banken die lenen bij de centrale bank.
(=refirente)
Systemic risk: de mogelijke impact van een ongunstige gebeurtenissen op het hele financiële
systeem in tegenstelling tot het effect op de direct getroffen bank.
H16
Standard of living: de mate waarin mensen toegang hebben tot goederen en diensten die hun leven
makkelijker, gezonder, veiliger en beter maken.
Average labour productivity = output per person employed
Macro-economisch beleid:
- Stabilisation policy: beleid dat fluctuaties in economische activiteiten op de korte termijn beperkt
(conjunctuurschommelingen verminderen)
- Monetary policy: controle over de geldhoeveelheid of rentetarieven van de economie
- Fiscal policy: besluiten die de overheidsbegroting bepalen, inclusief de hoogte en samenstelling van
de overheidsuitgaven en overheidsinkomsten
- Structural policy: overheidsbeleid dat is bedoeld om de onderliggende structuur van de economie
te veranderen
Fallacy of composition: op macroniveau werken dingen soms anders dan op microniveau
- Overheid mag schulden maken (want iedere euro schuld van de overheid is een euro bezit
van iemand anders (schuld en bezit mag je tegen elkaar wegstrepen)), maar individuele
bedrijven gaan failliet bij schulden.
H17
Gross domestic product (GDP) = Bruto Binnenlands Product (BBP)
- Σ marktwaarden van alle goederen/diensten
- Prijs eindproduct – eerste inkoopkosten
- Wat er geproduceerd is in een land in een jaar
- Y = C + I + G + NX (Y = C + I + O + E – M)
- Consumption (consumer durables, consumer non-durables, services)
- Investment (business fixed investment (capital goods), residential investment (gebouwen),
inventory investment (voorraad))
- Government purchases
- Net exports (export – import)
, LET OP! Totale toegevoegde waarde
Real GPD: de hoeveelheden tegen de prijzen van het basisjaar
Nominal GPD: de hoeveelheden tegen de prijzen van datzelfde jaar
- Final good or service: goed of dienst geconsumeerd door de uiteindelijke gebruiker
- Intermediate good or service: goed of dienst die gebruikt wordt in de productie
- Capital good: wordt gebruikt om te produceren (machines)
Bruto binnenlands product (bbp)
- Gezocht: som van productie
- Niet in hoeveelheden, maar in geldbedragen: de waarde
- = toegevoegde waarde
- = verkopen – inkopen (inclusief invoer)
- = verkoop aan publiek (eindbestemming) – invoer
- = som van alle verdiende inkomens binnen de productie
H18
Consumentenprijsindex (CPI): de kosten van een standaard ‘mandje’ basisgoederen voor een
huishouden in een bepaald jaar, t.o.v. de kosten van ditzelfde mandje in het basisjaar.
cost of the base− year basket ∈the current year
CPI =
cost of the base− year basket ∈the base year
Nominal quantity: een hoeveelheid die is gemeten in euro’s
Real quantity: een hoeveelheid die is gemeten in fysieke termen (zoals aantal stuks)
Inflatie corrigeren:
- Deflating: een nominale hoeveelheid delen door de prijsindex om de reële hoeveelheid uit te
drukken
- Indexeren: een nominale hoeveelheid jaarlijks verhogen met de inflatie mee
Real wage = nominaal loon / CPI
Real interest rate = nominal interest rate – inflation rate
True economic costs of inflation:
- Noise in the price system: de prijs is moeilijk interpreteerbaar
- Distortions of the tax system
- Unexpected redistributions of wealth
- Interference with long-term planning
H19
Unemployment rate = werkloze mensen / labour force
Labour force = werkloze mensen + werkende mensen (=beroepsbevolking)
- ZONDER out of the labour force mensen
Participation rate = percentage van de working-age population in de labour force
Labour force unemployment rate = werklozen / potentiële beroepsbevolking
Frictional unemployment: werkloosheid op korte termijn in samenhang met het zoeken van een
goede baan. (Ook seizoensarbeid)
Structural unemployment: werkloosheid op lange termijn zelfs als de economie ‘normaal’ is
Cyclical unemployment: werkloosheid door een periode van recessie