HOOFDSTUK1:
- Kwalitatieve meting = vergelijken zonder te meten (op het oog)
- Kwantitatieve meting = meting met meetlint
- Grootheid = eigenschap die je kunt meten
- Eenheid = waarde waarin een grootheid wordt uitgedrukt
- Grootheid = getal x eenheid
- In het internationale eenhedenstelsel (SI) zijn afspraken vastgelegd over de eenheid
waarin je de grootheid noteert
- Afgeleide grootheden = grootheden die geen basiseenheden zijn
- Afgeleide eenheid = eenheid die bij een afgeleide grootheid hoort
- Als je een grootheid niet nauwkeurig weergeeft dan geef je dat weer met de orde van
grootte in machten van 10 je noteert alleen de macht van 10
- Voorvoegels / vermenigvuldigingsfactoren gebruik je in plaats van machten van 10
- Je gebruikt [ ] in plaats van ‘de eenheid van’
- Rekenregels van machten van 10 gelden ook voor machten van eenheden
- Oppervlakte rechthoek = A= l ∙b
- Oppervlakte cirkel = πr2 = ¼ ∙πd2
- Dichtheid = p = m/v
- Verband tussen afstand, snelheid en tijd : s = v ∙ t
- Je moet de eenheden van een formule op elkaar afstemmen
- Volume van een bol : v = 4/3πr3
- Volume van een cilinder : v = πr2h
- Inhoud balk : v = l ∙ b ∙ h
- Km/h m/s = : 3,6
- m/s km/h = x 3,6
- meetonzekerheid = kans op fouten tijdens meting
- toevallige fout = fout tijdens schatting tussen 2 streepjes / afrondfout
- systematische fout = fout in meetinstrument
- afleesfout = fout door verkeerd aflezen
- meetonzekerheden altijd met 2 decimalen opschrijven
- bepalen meetonzekerheid 1/10 deel van de kleinste schaal
- significante cijfers = aantal cijfer ( voor de nauwkeurigheid van het instrument )
- bij bepalen van aantal significante cijfers tellen de nullen aan het begin van een getal
NIET mee, die aan het einde wel
- bij vermenigvuldigen en delen krijgt de uitkomst evenveel significante cijfers als de
waarde met de minste significante cijfers
- bij optellen en aftrekken krijgt de uitkomst evenveel cijfers achter de komma als de
meetwaarde met de minste cijfers achter de komma
- alleen grootheden bepalen het aantal significante cijfers en geen constante of een
ander getal in de formule
- omtrek van een cirkel : O = 2πr
- interpoleren = bepalen van de waarde tussen 2 punten
- extrapoleren = grafieklijn doortrekken
- lineair verband : y = ax + b
- recht evenredig verband – lineair verband dat door de oorsprong gaat
- Kwalitatieve meting = vergelijken zonder te meten (op het oog)
- Kwantitatieve meting = meting met meetlint
- Grootheid = eigenschap die je kunt meten
- Eenheid = waarde waarin een grootheid wordt uitgedrukt
- Grootheid = getal x eenheid
- In het internationale eenhedenstelsel (SI) zijn afspraken vastgelegd over de eenheid
waarin je de grootheid noteert
- Afgeleide grootheden = grootheden die geen basiseenheden zijn
- Afgeleide eenheid = eenheid die bij een afgeleide grootheid hoort
- Als je een grootheid niet nauwkeurig weergeeft dan geef je dat weer met de orde van
grootte in machten van 10 je noteert alleen de macht van 10
- Voorvoegels / vermenigvuldigingsfactoren gebruik je in plaats van machten van 10
- Je gebruikt [ ] in plaats van ‘de eenheid van’
- Rekenregels van machten van 10 gelden ook voor machten van eenheden
- Oppervlakte rechthoek = A= l ∙b
- Oppervlakte cirkel = πr2 = ¼ ∙πd2
- Dichtheid = p = m/v
- Verband tussen afstand, snelheid en tijd : s = v ∙ t
- Je moet de eenheden van een formule op elkaar afstemmen
- Volume van een bol : v = 4/3πr3
- Volume van een cilinder : v = πr2h
- Inhoud balk : v = l ∙ b ∙ h
- Km/h m/s = : 3,6
- m/s km/h = x 3,6
- meetonzekerheid = kans op fouten tijdens meting
- toevallige fout = fout tijdens schatting tussen 2 streepjes / afrondfout
- systematische fout = fout in meetinstrument
- afleesfout = fout door verkeerd aflezen
- meetonzekerheden altijd met 2 decimalen opschrijven
- bepalen meetonzekerheid 1/10 deel van de kleinste schaal
- significante cijfers = aantal cijfer ( voor de nauwkeurigheid van het instrument )
- bij bepalen van aantal significante cijfers tellen de nullen aan het begin van een getal
NIET mee, die aan het einde wel
- bij vermenigvuldigen en delen krijgt de uitkomst evenveel significante cijfers als de
waarde met de minste significante cijfers
- bij optellen en aftrekken krijgt de uitkomst evenveel cijfers achter de komma als de
meetwaarde met de minste cijfers achter de komma
- alleen grootheden bepalen het aantal significante cijfers en geen constante of een
ander getal in de formule
- omtrek van een cirkel : O = 2πr
- interpoleren = bepalen van de waarde tussen 2 punten
- extrapoleren = grafieklijn doortrekken
- lineair verband : y = ax + b
- recht evenredig verband – lineair verband dat door de oorsprong gaat