Samenvatting grammatica Engels 2.1
Tenses:
Present Simple (o.t.t) Past Simple (o.v.t)
- verb zonder uitgang - verb + ed
- Verb + s (3e pers. ev.) - onregelmatig werkwoord: 2e rijtje
1 Bij een gewoonte, feit of hobby 1 Beschrijft een handeling uit het verleden die is
I walk to school. (altijd), She plays hockey. (hobby) afgelopen (tijdstip wordt vaak aangegeven)
I walked to school yesterday.
2 Kan toekomst uitdrukken als het gaat om roosters, She played hockey when she was young.
planningen, tijdschema’s
The train leaves at 6.00, The match is on Sunday. 2 Gewoonte of regelmatige activiteit uit het
verleden
Let op: hulp-werkwoorden krijgen in de 3e pers. I knew nothing about that.
E.v. géén s als uitgang. Dit zijn:
Can, could, may, might, will, would, should, shall. Signaalwoorden:
Last week, last year, yesterday, ago, in 1988, when I
Bij vragen/ontkenningen het hele werkwoord! was young….., 5 minutes ago
Does Jane play tennis? He hasn’t gone home.
Signaalwoorden:
Usually, often, always, sometimes, on Saturdays,
never, seldom, every week.
Present Continuous (bezigheidsvorm) Past Continuous (bezigheidsvorm v.t.)
- am + verb + ing - was + verb + ing
- is + verb + ing - were + verb + ing
- are + verb + ing
1 Beschrijft een handeling die aan de gang was, toen
spelling: e -> weg, come -> coming er iets anders gebeurde (vaak past simple).
ee -> hetzelfde, agree -> agreeing I was walking to school, when my mobile rang.
klinker -> dubbel sit –> sitting
ie -> y lie -> lying 2 Als twee dingen in het verleden tegelijk aan de
gang zijn.
1 Iets is op dit moment aan de gang. At ten o’clock last night, she was playing hockey and
I’m walking to school. (nu) I was doing my homework.
2 Geeft een algemene, langer durende activiteit aan. Signaalwoorden:
She’s writing a book. When, while
3 Kan een voornemen voor de toekomst aanduiden. Vertaal:
I’m washing the car this afternoon Was/waren aan het …
4 Vervelende gewoonte.
He’s always asking for money.
Zelden met deze ww: see, hear, feel, know, believe,
agree, like, love, hate, wish, want.
Signaalwoorden:
At the moment, now, today, this week, this month
Vertaal: Aan het …zijn / zitten te…
Tenses:
Present Simple (o.t.t) Past Simple (o.v.t)
- verb zonder uitgang - verb + ed
- Verb + s (3e pers. ev.) - onregelmatig werkwoord: 2e rijtje
1 Bij een gewoonte, feit of hobby 1 Beschrijft een handeling uit het verleden die is
I walk to school. (altijd), She plays hockey. (hobby) afgelopen (tijdstip wordt vaak aangegeven)
I walked to school yesterday.
2 Kan toekomst uitdrukken als het gaat om roosters, She played hockey when she was young.
planningen, tijdschema’s
The train leaves at 6.00, The match is on Sunday. 2 Gewoonte of regelmatige activiteit uit het
verleden
Let op: hulp-werkwoorden krijgen in de 3e pers. I knew nothing about that.
E.v. géén s als uitgang. Dit zijn:
Can, could, may, might, will, would, should, shall. Signaalwoorden:
Last week, last year, yesterday, ago, in 1988, when I
Bij vragen/ontkenningen het hele werkwoord! was young….., 5 minutes ago
Does Jane play tennis? He hasn’t gone home.
Signaalwoorden:
Usually, often, always, sometimes, on Saturdays,
never, seldom, every week.
Present Continuous (bezigheidsvorm) Past Continuous (bezigheidsvorm v.t.)
- am + verb + ing - was + verb + ing
- is + verb + ing - were + verb + ing
- are + verb + ing
1 Beschrijft een handeling die aan de gang was, toen
spelling: e -> weg, come -> coming er iets anders gebeurde (vaak past simple).
ee -> hetzelfde, agree -> agreeing I was walking to school, when my mobile rang.
klinker -> dubbel sit –> sitting
ie -> y lie -> lying 2 Als twee dingen in het verleden tegelijk aan de
gang zijn.
1 Iets is op dit moment aan de gang. At ten o’clock last night, she was playing hockey and
I’m walking to school. (nu) I was doing my homework.
2 Geeft een algemene, langer durende activiteit aan. Signaalwoorden:
She’s writing a book. When, while
3 Kan een voornemen voor de toekomst aanduiden. Vertaal:
I’m washing the car this afternoon Was/waren aan het …
4 Vervelende gewoonte.
He’s always asking for money.
Zelden met deze ww: see, hear, feel, know, believe,
agree, like, love, hate, wish, want.
Signaalwoorden:
At the moment, now, today, this week, this month
Vertaal: Aan het …zijn / zitten te…