Tijdvak 4: Tijd van Steden en Staten (1000-1500) -> late middeleeuwen
Ka 13: De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een
agrarisch-urbane samenleving
Ka 14: De opkomst van stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
Ka 15: Het begin van staatsvorming en centralisatie
Ka 16: Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de
geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
Ka 17: De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe onder andere in de vorm van
kruistochten
4.1 Steden komen weer tot bloei
Vroege middeleeuwen was de handel bijna verdwenen, later bloeide de handel op. Er was
meer voedsel:
- Drieslagstelsel
- Ontginnen van bossen en moerassen -> toename akkers
- Nieuwe uitvindingen: ijzeren ploeg, van os naar paard
Gevolg voedseloverschot:
- Bevolking groeit
- Handel neemt toe, omdat de overschotten op de markt werden verkocht
o Vlak bij bevaarbare waterwegen
o Vlak bij kruispunten van landwegen -> Italië, Byzantijnse rijk en Midden-
Oosten, Frankrijk, Vlaanderen
o Jaarmarkten
Gevolgen toename handel:
- Handelscentra groeide uit tot steden en er kwamen nieuwe steden
- Steden werkte met elkaar samen -> Hanze
o Bescherming aan reizende kooplieden
o Handelsvoordelen
- Koningen en andere landsheren gingen zich met de handel bemoeien
o Zij zorgden voor de veiligheid van kooplieden, voor bescherming van de
handel. De handel zorgt immers voor welvaart in het land.
- Ontstaan van een geldeconomie
Handelaren vormden handelsgemeenschappen. Ze vestigden zich waar rijke afnemers zaten,
denk aan adellijk hof, militaire vesting of klooster. En ze vestigden zich op plaatsen die goed
bereikbaar waren. Het gevolg was dat ambachtslieden zich hier gingen vestigen. Omdat het
makkelijk was om aan grondstoffen te komen en de verkoop hier makkelijker ging.
De handelaren en ambachtslieden vroegen aan de landsheer privileges. Denk bijvoorbeeld
aan het houden van jaarmarkten en hun eigen rechtspraak regelen. Kooplieden vroegen dat
ze geen belasting meer hoefden te betalen. En plaatsen vroegen of ze een verdedigingsmuur
mochten plaatsen. Landsheren gingen vaak akkoord, omdat zij belasting en militaire steun
hiervoor terugkregen.
Inwoners bestonden uit:
Ka 13: De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een
agrarisch-urbane samenleving
Ka 14: De opkomst van stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
Ka 15: Het begin van staatsvorming en centralisatie
Ka 16: Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de
geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
Ka 17: De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe onder andere in de vorm van
kruistochten
4.1 Steden komen weer tot bloei
Vroege middeleeuwen was de handel bijna verdwenen, later bloeide de handel op. Er was
meer voedsel:
- Drieslagstelsel
- Ontginnen van bossen en moerassen -> toename akkers
- Nieuwe uitvindingen: ijzeren ploeg, van os naar paard
Gevolg voedseloverschot:
- Bevolking groeit
- Handel neemt toe, omdat de overschotten op de markt werden verkocht
o Vlak bij bevaarbare waterwegen
o Vlak bij kruispunten van landwegen -> Italië, Byzantijnse rijk en Midden-
Oosten, Frankrijk, Vlaanderen
o Jaarmarkten
Gevolgen toename handel:
- Handelscentra groeide uit tot steden en er kwamen nieuwe steden
- Steden werkte met elkaar samen -> Hanze
o Bescherming aan reizende kooplieden
o Handelsvoordelen
- Koningen en andere landsheren gingen zich met de handel bemoeien
o Zij zorgden voor de veiligheid van kooplieden, voor bescherming van de
handel. De handel zorgt immers voor welvaart in het land.
- Ontstaan van een geldeconomie
Handelaren vormden handelsgemeenschappen. Ze vestigden zich waar rijke afnemers zaten,
denk aan adellijk hof, militaire vesting of klooster. En ze vestigden zich op plaatsen die goed
bereikbaar waren. Het gevolg was dat ambachtslieden zich hier gingen vestigen. Omdat het
makkelijk was om aan grondstoffen te komen en de verkoop hier makkelijker ging.
De handelaren en ambachtslieden vroegen aan de landsheer privileges. Denk bijvoorbeeld
aan het houden van jaarmarkten en hun eigen rechtspraak regelen. Kooplieden vroegen dat
ze geen belasting meer hoefden te betalen. En plaatsen vroegen of ze een verdedigingsmuur
mochten plaatsen. Landsheren gingen vaak akkoord, omdat zij belasting en militaire steun
hiervoor terugkregen.
Inwoners bestonden uit: