Examenvragen
1. Fictieve case. Bewoners van een sociale woning in Vlaanderen moeten bewijzen dat ze
voldoende Nederlands kennen. Hoe worden deze mensen best getoetst en hoe worden ze er
best op voorbereid (hoe zou een optimale opleiding eruit zien)? Antwoord als een designer.
(Stappen die je zal ondernemen, de reden voor elke stap en de uitwerking ervan).
2. Wat zijn persoonlijke doelen in een Distributed Design benadering (4)? Waarom is hier
sprake van een paradigm shift (1)?
één enkel onderwijskundig artefact onderzoeken = ‘no significant difference’ sydroom distributed
design: de toegevoegde waarde van een onderwijskundig artefact is proportioneel tegenover de mate
waarin het bijdraagt aan de creatie van een optimale leeromgeving. Distributed design ziet de
leeromgeving als een zelfregulerend systeem wisselwerking tussen de componenten;
3. Wat is het gevolg van de ecologische paradigm shift voor de rol van technologie in de
leeromgeving (1)?
Er is geen direct meetbaar te veralgemenen effect van technologie op leren. Als ingenieur moet je
de hele leeromgeving onderzoeken en niet één leereffect. Het effect kan enkel komen van de
totale leeromgeving als ecologie.
4. Op basis van wat hij dit jaar verteld heeft, wat (1) denkt de docent over de huidige vorm van
docentevaluatie door de studenten en waarom (2 uit n)? .
De huidige docentevaluatie is onvoldoende volgens Professor Colpaert. Ze wordt onmiddellijk na de
examens afgenomen in de vorm van een enquête. Hierbij kan het voorgaande examen, het tijdstip, de
temperatuur in het lokaal e.d. (m.a.w. de context) een negatieve invloed hebben op de antwoorden.
Professor Colpaert is daarbij van mening dat hier enkel de korte-termijneffecten gemeten worden, de
resultaten enkel iets zeggen over de volledige opleiding (en niet per opleidingsonderdeel) en dat de
resultaten op een statistische manier verwerkt worden.
Professor Colpaert is voorstander van een lange-termijn evaluatie (zoals de confirmatieve evaluatie
van het Kemp-model) en dit op een kwalitatieve manier en niet enkel op een kwantitatieve manier.
De korte-termijn evaluaties kunnen bijdragen tot de docentevaluaties maar zijn op zich onvoldoende.
5. Wat is het grootste verschil tussen model A en model B (bijv. 1 uit n mogelijke)?
6. Wat hebben model A en B gemeen (bijv. 2 uit n mogelijke)?
7. Wat is de focus/uitgangspunt/hoofddoelstelling/doelgroep van model X (1) ?
8. Wat zijn de mogelijke kritieken op model Y (bijv. 2 uit n mogelijke)?
9. Een educational engineer onderscheidt zich van andere onderwijskundigen omdat hij/zij …
1. Fictieve case. Bewoners van een sociale woning in Vlaanderen moeten bewijzen dat ze
voldoende Nederlands kennen. Hoe worden deze mensen best getoetst en hoe worden ze er
best op voorbereid (hoe zou een optimale opleiding eruit zien)? Antwoord als een designer.
(Stappen die je zal ondernemen, de reden voor elke stap en de uitwerking ervan).
2. Wat zijn persoonlijke doelen in een Distributed Design benadering (4)? Waarom is hier
sprake van een paradigm shift (1)?
één enkel onderwijskundig artefact onderzoeken = ‘no significant difference’ sydroom distributed
design: de toegevoegde waarde van een onderwijskundig artefact is proportioneel tegenover de mate
waarin het bijdraagt aan de creatie van een optimale leeromgeving. Distributed design ziet de
leeromgeving als een zelfregulerend systeem wisselwerking tussen de componenten;
3. Wat is het gevolg van de ecologische paradigm shift voor de rol van technologie in de
leeromgeving (1)?
Er is geen direct meetbaar te veralgemenen effect van technologie op leren. Als ingenieur moet je
de hele leeromgeving onderzoeken en niet één leereffect. Het effect kan enkel komen van de
totale leeromgeving als ecologie.
4. Op basis van wat hij dit jaar verteld heeft, wat (1) denkt de docent over de huidige vorm van
docentevaluatie door de studenten en waarom (2 uit n)? .
De huidige docentevaluatie is onvoldoende volgens Professor Colpaert. Ze wordt onmiddellijk na de
examens afgenomen in de vorm van een enquête. Hierbij kan het voorgaande examen, het tijdstip, de
temperatuur in het lokaal e.d. (m.a.w. de context) een negatieve invloed hebben op de antwoorden.
Professor Colpaert is daarbij van mening dat hier enkel de korte-termijneffecten gemeten worden, de
resultaten enkel iets zeggen over de volledige opleiding (en niet per opleidingsonderdeel) en dat de
resultaten op een statistische manier verwerkt worden.
Professor Colpaert is voorstander van een lange-termijn evaluatie (zoals de confirmatieve evaluatie
van het Kemp-model) en dit op een kwalitatieve manier en niet enkel op een kwantitatieve manier.
De korte-termijn evaluaties kunnen bijdragen tot de docentevaluaties maar zijn op zich onvoldoende.
5. Wat is het grootste verschil tussen model A en model B (bijv. 1 uit n mogelijke)?
6. Wat hebben model A en B gemeen (bijv. 2 uit n mogelijke)?
7. Wat is de focus/uitgangspunt/hoofddoelstelling/doelgroep van model X (1) ?
8. Wat zijn de mogelijke kritieken op model Y (bijv. 2 uit n mogelijke)?
9. Een educational engineer onderscheidt zich van andere onderwijskundigen omdat hij/zij …