1.1 Nieuwe samenlevingen
John White in Noord-Amerika
De Engelse tekenaar en kaartenmaker John White tekende de kustlijnen van Noord-Amerika. Ook liet
hij zien hoe mensen, dieren en planten in dat gebied eruit zagen. Eigenlijk kon hij niet goed tekenen:
hij gaf soms mensen 2 rechtervoeten of tekende teveel poten aan een exotisch dier. Maar ze
hoefden niet in detail te kloppen, ze hadden namelijk een ander doel: hij wilde met deze tekeningen
mensen uit Engeland overhalen om naar Amerika te komen. Door koperen kettingen om Indianen
hun nek te tekenen en liet hij ze uitgebreid koken met mais, vlees en vis op zijn tekening om te laten
zien dat er in Amerika kostbare grondstoffen waren en dat er voldoende voedsel was. Ook hadden de
indianen vrijwel altijd een gastvrij en vriendelijk uiterlijk.
Motieven voor kolonisatie
- Economisch: Spanje en Portugal verdiende veel geld aan hun koloniën in Midden- en Zuid-
Amerika. De Engelse wilden dat ook, zeker sinds dat er tussen Engeland en Spanje oorlog was
uitgebroken. Misschien konden er aan de oostkust van Noord-Amerika (nog niet
gekoloniseerd) rijkdommen worden gevonden. Ook hoopte ze door de kust te verkennen een
nieuwe onbekende route naar Azië te vinden, daar werden veel kostbare producten
verhandeld. Dit leidde tot beter bestaansmogelijkheden. Ook konden vanuit daar
gemakkelijker Spaanse zilver- en goudvloten worden onderschept.
- Politiek: Het gebied kon een handige uitvalsbasis vormen in de oorlog tegen Spanje.
- Religieus: veel protestanten, katholieken en joden trokken naar Amerika om hun geloof in
vrijheid te belijden.
De kolonie Roanoke, waar White woonde, heeft maar een paar jaar bestaan. De oogsten mislukten
en gevechten met indianen (=inheemse bewoners van Amerika) eisten veel slachtoffers. Virginia was
de eerste Engelse kolonie die succesvol werd. Virginia lag in het Zuidelijke deel van Amerika.
Plantages in Virginia
Na de reizen van Columbus, maakte Europa kennis met tabak. De vraag ernaar groeide snel, maar er
was niet genoeg aanbod door misoogsten en oorlog. Indianen in virginia verbouwden wel tabak maar
niet in grote hoeveelheden. Toen de Engelse kolonist John Rolfe een paar tabakszaden uit het
Spaanse Trinidad te pakken kreeg. Samen met de plaatselijke indianen lukte het hem om dit tot grote
hoeveelheden tabak te verbouwen en te verwerken. Het klimaat in Virginia bleek uitstekend geschikt
voor het verbouwen van gewassen op plantages. John Rolfe legde de basis voor plantage-economie
(=economie die afhankelijk is van de opbrengsten van grote landbouwgebied/plantages) in het
zuiden van Noord-Amerika. In 1616 vervoerde Rolfe de eerste lading tabak uit Virginia naar het
Engelse moederland. Bij terugkomst in Virginia werd er inmiddels zoveel tabak gebouwd dat het zelfs
in het stadje Jamestown groeide. In 1618 werd 10 duizend kilo tabak vervoerd naar Engeland. Twintig
jaar later was de tabaksexport gegroeid naar 250 duizend kil en was Virginia de belangrijkste
producent van tabak voor Europa geworden. Het succes werd belemmerd door oorlog tussen de
kolonisten en indianen. Er kwamen steeds meer kolonisten en die gebruikten steeds meer
grondgebied, zowel om te wonen als voor landbouwgrond. Dit leidde tot conflicten en zelfs oorlogen.
Tijdens een aanval op de kolonisten werd een derde van de inwoners van Virginia vermoord, onder
wie waarschijnlijk ook Rolfe.
, Pilgrim Fathers in New England
In November 1620 kwam een groep sterk gelovigen protestanten (ongeveer 150), die zichzelf de
Pilgrim Fathers noemden, aan op de oostkust van Noord-Amerika. De Engelse koning had hen
verboden hun geloof in Engeland op hun eigen manier te belijden. Ze stichtte een kolonie in Noord-
Amerika die zij later New England noemden. Ze hoopte hier onafhankelijk van anderen hun eigen
sobere samenleving te kunnen opbouwen en hun strenge geloofsvoorschriften te kunnen volgen.
De puriteinen kwamen te laat aan om voedselvoorraden voor de winter te verbouwen. Met hulp van
de inheemse bevolking (=oorspronkelijke bewoners van dit gebied) kwamen ze de winter door. De
eerste jaren was er een samenwerking met de plaatselijke bevolking. De samenwerking was gericht
op handel. Kolonisten wilden: dierenhuiden (vooral van buffels), indianen wilden: geweren en
metalen. De Pilgrim fathers stuurde positieve berichten naar Engeland net als White eerder had
gedaan. Dat resulteerde in het stichten van nog 12 Engelse Koloniën aan de oostkust van Noord-
Amerika, driekwart jaar na 160. De meeste kolonisten waren gelovig. Een andere reden was de
bevolkingsgroei in het moederland (= een staat die macht uitoefent in een ander land of gebied door
koloniale overheersing). De kolonie die de Pilgim Fathers stichtten in 1620, had in 1643 al 20 duizend
inwoners. Elk jaar in november vieren Amerikanen Thanksgiving om te gedenken dat de Pilgrim
Fathers met de hulp van de Indianen de eerste jaren hebben overleefd en genoeg eten hadden.
Oorlog en ziekten
Indianen verdwenen (werden terug gedrongen of afgeslacht) uit het grootste deel van de Engelse
koloniën, dit kwam door een aantal reden:
- Er ontstonden vaak conflicten en oorlog over grondgebied waarbij beide partijen massa
moorden begingen. De betere wapens en gevechtstactieken gaven de doorslag. Bovendien
vormden de indianenvolken geen eenheid tegen hun gezamenlijke vijand.
- Indianen stierven ook massaal aan Europese ziektes omdat ze deze ziektes niet gewend
waren en daarom ook geen natuurlijke afweerstoffen hadden. Ziektes zoals: waterpokken,
mazelen, malaria en griep. De Europeanen waren hier wel redelijk tegen bestand.
Tussen 1616 en 1619 sterft 90% van de kustbevolking door epidemie, Pilgrim Fathers profiteerden
hiervan en stichtten een kolonie.
Plantages en slavernij
Voor het verbouwen van plantage gewassen waren veel handen nodig. Kolonisten in Virginia werkte
met een systeem waarbij nieuwkomers de kosten van hun reis in 4 tot 7 jaar konden afbetalen door
te werken op een bestaande plantage, waar na ze een eigen stuk land om zelf een plantage op te
beginnen en op dezelfde wijze nieuwkomers af te betalen. In 1619 bracht een Hollands schip de
eerste Afrikaanse slaven naar Virginia om op plantages te werken. In eerste instantie werd met hun
dezelfde afspraak gemaakt als met nieuwkomers, maar na een paar jaar werd deze regel al
aangepast: mensen die je onbeperkt als slaven kon gebruiken, waren immers een winstgevende
investering. Afrikanen maakten de reis naar Amerika sowieso al niet uit vrije wil, dus het lag voor de
hand da de kolonisten hen onder dwang aan het werk zetten. De Afrikanen bleven dus gedwongen in
slavernij (= systeem waarbij iemand eigendom is van een ander) werken. De Trans-Atlantische
slavenhandel (= Afrikanen vervoeren naar Amerika om hen daar als slaven te werk te stellen) en de
plantage-economie in het zuiden van Noord-Amerika raakten onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Vestigingskoloniën in het Noorden
De koloniën in het zuiden en noorden in Noord-Amerika ontwikkelden zich anders. In het zuiden
ontstond een agrarische samenleving met grote plantages, weinig stadjes en veel intensieve
landarbeid door slaven. Terwijl in het Noorden kregen de koloniën alle kenmerken van een
vestigingskolonie (=een gebied waar kolonisten zich blijvend vestigen). Veel bewoners hielden zich