Ruilen over de tijd
hoofdstuk 1 Ruilen over de tijd
1.1 Wanneer heb je geld nodig?
In je leven doorloop je verschillende fases. Deze levensfases vormen je levensloop. Per levensfase
kun je de financiële stand van zaken bekijken op dat moment; voorraadgrootheid. ⇨ Hoe groot zijn
je bezittingen en schulden? Hoe groot is je vermogen?
Per levensfase kun je ook bekijken wat er in die periode financieel gezien is gebeurd;
stroomgrootheid. Hoe groot zijn je inkomen en uitgaven?
Verband tussen stroom- en voorraadgrootheden: de hoogte van de inkomen en uitgaven
bepalen de hoogte van de bezittingen en schulden.
Studielening -> Extra uitgaven creëren schulden -> studieschuld ⇧ -> op de lange termijn
verhoogt deze investering je menselijk kapitaal -> menselijk kapitaal ⇧ -> hierdoor vergroot je je
kans op een hoger inkomen op lange termijn -> verdiencapaciteit ⇧
Ruilen over de tijd.
- Sparen: Je stelt je consumptie uit.
- Lenen: Je vervroegt je consumptie. (de prijs die je hierover betaalt (de prijs van de tijd)=
rente
1.2 Sparen of lenen?
Redenen om te sparen (=spaarmotieven):
- Zekerheidsmotief (sparen uit voorzorg)
- Doelmotief (sparen voor een doel)
- Vermogensmotief (sparen voor de rente)
Redenen om te lenen (=leenmotieven)
- Om tegenslagen op te vangen
- Om duurzame consumptiegoederen te kopen
- Om een tijdelijk tekort op te vangen
Soorten leningen:
- Consumptief krediet (creditcard, rood staan, persoonlijke lening)
- Hypothecaire lening (leenvorm voor het kopen van een huis)
Rente is de prijs van tijd, deze verschilt per persoon (individuele prijs van tijd)
Individuele prijs van tijd > algemene prijs van tijd -> lenen
Individuele prijs van tijd < algemene prijs van tijd -> sparen
Bedrijven ruilen over de tijd: Ze investeren in kapitaalgoederen (=bezittingen) en financieren dit
met leningen (=schulden). Deze voorraadgrootheden vormen de bedrijfsbalans.
Stroomgrootheden vinden we bij een bedrijf op de resultatenrekening.
Opbrengsten van de verkopen - inkoopwaarde van de verkopen - bedrijfskosten = Resultaat
Resultaat kan winst of verlies zijn.
Een belangrijke kostenpost voor bedrijven zijn de afschrijvingskosten.
Afschrijvingskosten = (aanschafwaarde - restwaarde)/ aantal gebruiksjaren
hoofdstuk 1 Ruilen over de tijd
1.1 Wanneer heb je geld nodig?
In je leven doorloop je verschillende fases. Deze levensfases vormen je levensloop. Per levensfase
kun je de financiële stand van zaken bekijken op dat moment; voorraadgrootheid. ⇨ Hoe groot zijn
je bezittingen en schulden? Hoe groot is je vermogen?
Per levensfase kun je ook bekijken wat er in die periode financieel gezien is gebeurd;
stroomgrootheid. Hoe groot zijn je inkomen en uitgaven?
Verband tussen stroom- en voorraadgrootheden: de hoogte van de inkomen en uitgaven
bepalen de hoogte van de bezittingen en schulden.
Studielening -> Extra uitgaven creëren schulden -> studieschuld ⇧ -> op de lange termijn
verhoogt deze investering je menselijk kapitaal -> menselijk kapitaal ⇧ -> hierdoor vergroot je je
kans op een hoger inkomen op lange termijn -> verdiencapaciteit ⇧
Ruilen over de tijd.
- Sparen: Je stelt je consumptie uit.
- Lenen: Je vervroegt je consumptie. (de prijs die je hierover betaalt (de prijs van de tijd)=
rente
1.2 Sparen of lenen?
Redenen om te sparen (=spaarmotieven):
- Zekerheidsmotief (sparen uit voorzorg)
- Doelmotief (sparen voor een doel)
- Vermogensmotief (sparen voor de rente)
Redenen om te lenen (=leenmotieven)
- Om tegenslagen op te vangen
- Om duurzame consumptiegoederen te kopen
- Om een tijdelijk tekort op te vangen
Soorten leningen:
- Consumptief krediet (creditcard, rood staan, persoonlijke lening)
- Hypothecaire lening (leenvorm voor het kopen van een huis)
Rente is de prijs van tijd, deze verschilt per persoon (individuele prijs van tijd)
Individuele prijs van tijd > algemene prijs van tijd -> lenen
Individuele prijs van tijd < algemene prijs van tijd -> sparen
Bedrijven ruilen over de tijd: Ze investeren in kapitaalgoederen (=bezittingen) en financieren dit
met leningen (=schulden). Deze voorraadgrootheden vormen de bedrijfsbalans.
Stroomgrootheden vinden we bij een bedrijf op de resultatenrekening.
Opbrengsten van de verkopen - inkoopwaarde van de verkopen - bedrijfskosten = Resultaat
Resultaat kan winst of verlies zijn.
Een belangrijke kostenpost voor bedrijven zijn de afschrijvingskosten.
Afschrijvingskosten = (aanschafwaarde - restwaarde)/ aantal gebruiksjaren