Ongeveer tweederde van de oppervlakte van Nederland wordt gebruikt voor de landbouw. Er zijn
verschillende soorten landbouw, zoals veehouderij, tuinbouw en akkerbouw. Er zijn ook boeren met
een gemengd bedrijf, landbouwbedrijf met meerdere bedrijfstakken.
Gemengde bedrijven zitten vaak op zandgronden. Door hoogteverschillen zijn sommige percelen
drassig en in de zomer zijn andere percelen weer uitgedroogd. Zand is als grondsoort onvruchtbaar,
dus er moesten vroeger altijd veedieren rondlopen om de akkers vruchtbaar te houden.
Kunstmest zorgde ervoor dat er niet alleen meer veelteelt kon zijn op de zandgronden. Grote
oppervlakten heidegrond werden omgespit, bemest en gemaakt tot vlakke en eenvormige
landbouwgebieden. Door het gebruik van landbouwmachines hoefde de boer minder zelf te doen en
nam de arbeidsproductiviteit toe. Kleinere boeren konden de landbouwmechanisatie en
schaalvergroting niet bijhouden, dus verhuisden naar de steden.
Sommige steden hadden nog lang een hoge agrarische bevolkingsdichtheid. De uitbreiding van
bedrijven was daar een combinatie van specialisatie, schaalvergroting en intensivering. De meeste
boeren kozen voor een niet-grondgebonden landbouw, dus veelteelt.
Cultuurlandschap is landschap dat door de mens gevormd is en in stand is gehouden.
Landschappen die ontstaan hagen af van twee factoren:
- Fysische factoren → natuurlijke omstandigheden
- Reliëf: van steile hellingen terrassen maken.
- Grondsoort: rotsachtig gebied, alleen voor veeteelt.
- Klimaat: Droog gebied, weinig veelteelt.
- Sociale factoren → menselijk handelen
- Ontginningswijze: inpolderingen, vereveningsgebieden, heideontginningen: vlak en open.
- Eigendomsverhoudingen en overheidsbeleid: hoe de grond verdeeld wordt.
- Bodemgebruik: mechaniseren kan alleen bij een moderne rationele verkaveling van de
percelen, akkers moeten groot, vlak en rechthoekig zijn.
Uit het oogpunt van landschappelijke kwaliteit en de kwetsbaarheid voor de moderne
ontwikkelingen in de landbouw kun je de Europese cultuurlandschappen verdelen naar:
- Natuurlijkheid: natuurlandschappen zijn dunbevolkt.
- Openheid: productie vergroten en kosten verlagen, bomen enz. kappen.
- Hoogteverschillen: in berggebieden is het moeilijker.
Bij het vergelijken van landbouwlandschappen wordt gelet op gebruikswaarde, belevingswaarde en
toekomstwaarde.