De student kent het vakconcept GL /LV en kan dit toepassen bij het geven van een les GL/LV.
1.Je bepaalt het thema van je verhaal.
2. Vertel aan de hand van een persoonlijk symbool over een ervaring van jou met dit thema.
3. Vertel of lees je verhaal voor
4. Levensbeschouwelijk gesprek, 4 fases.
5. Afsluitende werkvorm.
Proces: levensbeschouwelijk gesprek.
Product: eigen standpuntbepaling in fase 4 van levensbeschouwelijk gesprek en afsluitende
werkvorm. Kinderen geven hun eigen antwoord op de levensvraag.
De student kent de beoordelingscriteria voor een levensbeschouwelijk verhaal en kan op basis van
deze criteria komen tot een goede verhaalkeuze voor een les GL/LV.
1.Thema – Levensvraag: Over welk geluk of ongeluk van mensen. Uitgebeeld in beelden of
symbolen. Over welke levensvraag wil jij dat kinderen gaan nadenken n.a.v. dit verhaal?
2. Geloofwaardigheid: Geloofwaardigheid is niet ‘echt gebeurd’! Personages blijven niet
oppervlakkig. Personages zijn op elkaar betrokken.
Personages ontwikkelen zich. (Een goed verhaal hoeft niet echt gebeurd te zijn om iets waars over
het leven te vertellen…
3. Spiegelfunctie: Welke (contrast)ervaringen van kinderen zouden n.a.v. het verhaal naar boven
kunnen komen?
Het verhaal laat iets zien van onszelf en/of onze omgeving (fase 2 en 3 van levensbeschouwelijk
gesprek – eigen ervaringen)
Reactie van kinderen hierop – hun mening (fase 3 en 4 van levensbeschouwelijk gesprek – eigen
standpunt / levensvisie)
4. Objectieve criteria: Lengte, Niveau van de taal Lengte en opbouw zinnen Gebruikte woorden.
Complexiteit Tijd en ruimte Aantal personages Herkenbaarheid Goede verhalen sluiten aan bij de
doelgroep…