Begrippenlijst biologie thema 6 + 7
Gaswisseling = het opnemen van zuurstof en het afgeven van koolstofdioxide
Eencellige dieren = hebben geen aparte organen voor gaswisseling dit vind bij
hun plaats in het celmembraan.
meercellige dieren = hebben wel aparte organen voor zuurstof op te nemen en
koolstofdioxide af te geven. Hun huid is vaak ondoor laatbaar voor zuurstof en
koolstofdioxide. Ze halen adem met speciale ademshalingsorganen : longen,
tracheën en kieuwen.
Tracheeën = zijn sterk vertakte luchtbuizen vertakt in het lichaam van een
insect. Via openingen komt er lucht in het tracheeën openingsstelsel.
Stigma = de openingen waar lucht doorheen gaat bij een trachee.
Kieuwen = adem haalings orgaan voor dieren onderwater.
Longen = de ademhalings organen van de zoogdieren, reptielen en vogels.
Neusholte = de holte bij je neus.
Mondholte = de holte bij de mond.
Keelholte = de holte bij de keel vanaf de mond.
Strottenhoofd = waar alle holtes bij elkaar komen tot een.
Luchtpijp = een buis waar alle zuurstof en koolstofdioxide uit stroomt.
Bronchiën = de vertakking tussen de linkerlong en de rechterlong.
Neusslijmvlies = het slijmvlies waarmee de binnenkant van de neusholte is
bedekt.
Neusharen = deze haren houden kleine stofdeeltjes binnen.
Reukzintuig = zit boven in de neusholte, dit keurt de binnen stromende lucht
en waarschuwt als er stinkende gassen in voorkomen.
Adams appel = de buiten gewerkte strottenhoofd die je bij mannen vooral ziet.
Stembanden = deze liggen in het strottenhoofd, deze gebruik je op het
moment dat je gaat praten.
Strotklepje = sluit de luchtpijp af op het moment dat je voedsel of drinken
binnen slikt.
Huig = sluit de neusholte af op het moment dat je voedsel of drinken binnen
slikt.
Bloed dat naar de longblaasjes stroomt is zuurstofarm en koolstofdioxiderijk.
Bloed dat van de longblaasjes af stroomt is zuurstofrijk en koolstofdioxidearm.
, een schematische tekening van
ademenhalingsproces en deel
borstholte.
Ribben = bieden voor beschermen van het hart en longen.
Middenrif = is een stevig, gespierd vlies.
Ventilatie = door in en uit te ademen wordt de lucht in de longen steeds
ververst.
Soorten ademhaling
Ribademhaling (borstademhaling) = bewegen de ribben en het borstbeen, dit s
de dagelijkse ademhaling.
Inademing = trekken bepaalde tussenribspieren zich samen. De borstholte
word groter, longen rekken uit.
Uitademing = de tussenribspieren ontspannen, longen worden kleiner en de
borstholte ook.
Middenrifademhaling (buikademhaling) = het middenrif en de buikwant
beweegt dan.
Gaswisseling = het opnemen van zuurstof en het afgeven van koolstofdioxide
Eencellige dieren = hebben geen aparte organen voor gaswisseling dit vind bij
hun plaats in het celmembraan.
meercellige dieren = hebben wel aparte organen voor zuurstof op te nemen en
koolstofdioxide af te geven. Hun huid is vaak ondoor laatbaar voor zuurstof en
koolstofdioxide. Ze halen adem met speciale ademshalingsorganen : longen,
tracheën en kieuwen.
Tracheeën = zijn sterk vertakte luchtbuizen vertakt in het lichaam van een
insect. Via openingen komt er lucht in het tracheeën openingsstelsel.
Stigma = de openingen waar lucht doorheen gaat bij een trachee.
Kieuwen = adem haalings orgaan voor dieren onderwater.
Longen = de ademhalings organen van de zoogdieren, reptielen en vogels.
Neusholte = de holte bij je neus.
Mondholte = de holte bij de mond.
Keelholte = de holte bij de keel vanaf de mond.
Strottenhoofd = waar alle holtes bij elkaar komen tot een.
Luchtpijp = een buis waar alle zuurstof en koolstofdioxide uit stroomt.
Bronchiën = de vertakking tussen de linkerlong en de rechterlong.
Neusslijmvlies = het slijmvlies waarmee de binnenkant van de neusholte is
bedekt.
Neusharen = deze haren houden kleine stofdeeltjes binnen.
Reukzintuig = zit boven in de neusholte, dit keurt de binnen stromende lucht
en waarschuwt als er stinkende gassen in voorkomen.
Adams appel = de buiten gewerkte strottenhoofd die je bij mannen vooral ziet.
Stembanden = deze liggen in het strottenhoofd, deze gebruik je op het
moment dat je gaat praten.
Strotklepje = sluit de luchtpijp af op het moment dat je voedsel of drinken
binnen slikt.
Huig = sluit de neusholte af op het moment dat je voedsel of drinken binnen
slikt.
Bloed dat naar de longblaasjes stroomt is zuurstofarm en koolstofdioxiderijk.
Bloed dat van de longblaasjes af stroomt is zuurstofrijk en koolstofdioxidearm.
, een schematische tekening van
ademenhalingsproces en deel
borstholte.
Ribben = bieden voor beschermen van het hart en longen.
Middenrif = is een stevig, gespierd vlies.
Ventilatie = door in en uit te ademen wordt de lucht in de longen steeds
ververst.
Soorten ademhaling
Ribademhaling (borstademhaling) = bewegen de ribben en het borstbeen, dit s
de dagelijkse ademhaling.
Inademing = trekken bepaalde tussenribspieren zich samen. De borstholte
word groter, longen rekken uit.
Uitademing = de tussenribspieren ontspannen, longen worden kleiner en de
borstholte ook.
Middenrifademhaling (buikademhaling) = het middenrif en de buikwant
beweegt dan.