Hoofdstuk 1
1.1 Brede rivieren door oneindig laagland
Denkend aan Holland
De Eems en Westerschelde zijn beide een estuarium = verwijde, trechtervormige riviermonding waar
het zoete rivierwater zich vermengt met het zoute zeewater. Deze vermenging brak water. Behalve
door afstroming staat het ook onder invloed van eb en vloed door de open ligging aan. Het gebied
wordt gekenmerkt door zandplaten die bij eb droog liggen
Het stroomgebied is het gebied dat afwatert op dezelfde rivier. De rivier met haar zijrivieren vormen
het stroomstelsel. Het stroomgebied wordt afgebakend door hoge toppen, die vormen een
waterscheiding.
De Rijn
Twee zijrivieren ontspringen in de Zwitserse Alpen. Vanaf Chur stromen ze samen als Rijn. Ze worden
gevoed door gletsjers, maar al snel komt daar neerslagwater bij. De Rijn is dus een gemengde rivier.
Een waterscheiding is de grens tussen twee stroomgebieden. Tweederde van het stroomgebied ligt in
Duitsland.
Het lengteprofiel de Rijn in:
- Bovenloop (Alpenrhein): groot verval -> hoge stroomsnelheid -> erosie. (Sedimentatie alleen van
zware sedimenten zoals rotsen en grind. Er zijn veel stuwen en sluizen en er is een zijkanaal voor
de scheepvaart. Rivier snijdt zich in landschap → V-vormig dal. Tussen het Zwarte Woud en de
Vogezen (bergketens door aardbevingen) stroomt de Rijn in een slenk.
- Middenloop (Mittelrhein) snijdt de rivier zich diep in door het opgeduwde leisteenplateau. Oude
vulkanische afzettingen vormen versmallingen en zijn een gevaar voor de scheepvaart en een
obstakel voor de waterafvoer. : transport, minder erosie en meer sedimentatie, sedimentatie
van grind en zand.
- Benedenloop (Niederrhein): klein verhang -> lage stroomsnelheid en veel sedimentatie van klei
en zand. Rivier maakt meanders. Vanaf de Nederlandse grens tot mondingen in de Noordzee en
Waddenzee spreekt men van Rijndelta.
Het stroomstelsel omvat een groot aantal zijrivieren en zijtakken (zoals Moezel en Main). Rijnoeverstaten
zijn de zes landen die de Rijn passeert.
De Maas
De Maas is een regenrivier van ongeveer 900 km met de bronnen in Noordoost-Frankrijk.
- Het Franse deel is bevaarbaar vanaf Sedan. Het stroomgebied is smal met weinig verhang. Veel
water zakt weg in de poreuze bodem.
- Het Belgische deel in de Ardennen is diep ingesneden in slecht doorlatende gesteenten. Er is een
snelle afstroming van de neerslag en weinig indringing. Tal van kleine riviertjes wateren af op de
Maas. De vertragingstijd is gering. Het stroomgebied is klein; dat geeft een grote kans op gelijke
natte weersomstandigheden.
- De Maas vormt ten noorden van Maastricht de grens met België. De Grensmaas is bochtig en in
de zomer onbevaarbaar. Voor de scheepvaart loopt er parallel het Julianakanaal (lateraalkanaal).
In dit gebied zijn er rivierkleiafzettingen op doorlatende grindlagen.
- In Midden-Limburg komen zand- en grindpakketten voor. Door grootschalige winning van
delfstoffen zijn er grote meren gevormd, die voor recreatie en waterberging gebruikt worden.
- Ten zuiden van Mook ligt de Maas in het Maasdal begrensd door terrassen (oplopende wanden).
Er zijn geen polders en dijken. Wel worden uiterwaarden vaak intensief gebruikt, waardoor
overstromingen grote schade kunnen aanrichten.
- Vroeger stroomde de Maas via Rotterdam naar zee, maar tegenwoordig via de Bergse Maas en de
Amer naar het Hollands Diep.
, De Maas is het hele jaar bevaarbaar door kanalisatie, door sluizen en door stuwen (zo blijft de rivier
bevaarbaar bij lage waterstanden). Dit maakt het karakter anders dan de Rijntakken Waal en IJssel die vrij
afstromen. Die zijn bedijkt en polders liggen als badkuipen achter de dijken
Meanders, uiterwaarden en kribben
Door sedimentatie en erosie ontstaan lussen: meanders is een natuurlijke bocht in een rivier. Door het
verschil in stroomsnelheid is er sedimentatie in binnenbocht en erosie in buitenbocht.
De buitenbocht is de erosieoever/stootoever. De rivier is er diep. De sedimentatieoever/glijoever is
ondiep. Door het meanderen ontstaan er lussen die uiteindelijk zichzelf afsnijden. Wat overblijft is een
hoefijzervormige dode arm en evenwijdige verlaten geulen, strangen genaamd, met een hoge ecologische
waarde.
Kenmerkend dwarsprofiel van een
laaglandrivier :
Zomer/najaar blijft de rivier binnen de
zomerdijken. In de winter overstromen
uiterwaarden geregeld en wordt daarom alleen
voor veehouderij gebruikt. Uiterwaarden
worden begrensd met hoge winterdijken.
Winterdijken beperken de sedimentatie tot de
uiterwaarden. Winterbed: gebied dat bestaat
uit het zomerbed en de uiterwaarden.
Waterafvoer van de rivier is te versnellen door normalisering:
- Kribben (korte en stenen dwarsdammen, haaks op een oever aangelegd) versmallen het
zomerbed waardoor de stroomsnelheid toeneemt en de vaargeul dieper wordt uitgesleten.
- Bochtafsnijdingen hebben hetzelfde effect. Gevolg is een daling van de rivierbodem en toename
van de frequentie van lage waterstanden.
- Aanbrenging van steenbestorting
Kanalisatie: rechttrekken beek/kanaal en deze voorzien van stuwen (waterstand reguleren voor
beter waterafvort) en sluizen (voor scheepvaart).
Ruimtelijke inrichting van de rivierbedding: Delfstoffenwinning, normalisering en kanalisering.
Na de Watersnoodramp van 1953 kwamen nationale normen voor veilige dijken. Het verhogen en
verbreden van dijken tast gebouwde omgeving en landschappen aan. Dat leidde tot maatschappelijk
verzet. Hoogwater 1995 leidt tot Deltawet Grote Rivieren en later de Wet op de waterkering, waardoor
een snelle grootscheepse dijkversterking kan plaatsvinden.
Piekafvoer (grootste hoeveelheid water die een rivier af voert) door:
- de verstening van de bodem (meer asfalt, bebouwing e.d.). Waterbergende vermogen van de
bodem neemt af. Minder transpiratie (verdamping van water door planten) > meer water
komt in de rivier terecht.
- de intensivering van de landbouw. Door drainage wordt water sneller afgevoerd.
Hoger dan de Maatgevende afvoer? (hvl die de rivier max aan kan) -> Overstroming
Hoe extremer de waterafvoer, hoe minder waarschijnlijk een piekafvoer
Vertragingstijd: de tijd dat het hoogwater er over doet om vanaf een bepaald punt tot in de
benedenloop van een rivier aan te komen. Tegenwoordig afgenomen door kanalisatie v/d rivier en de
aanleg van kribben.
1.2 Met de klompen in het water
De waterafvoer
Waterafvoer = De manier waarop overtollig water uit een gebied wordt verwijderd.
1.1 Brede rivieren door oneindig laagland
Denkend aan Holland
De Eems en Westerschelde zijn beide een estuarium = verwijde, trechtervormige riviermonding waar
het zoete rivierwater zich vermengt met het zoute zeewater. Deze vermenging brak water. Behalve
door afstroming staat het ook onder invloed van eb en vloed door de open ligging aan. Het gebied
wordt gekenmerkt door zandplaten die bij eb droog liggen
Het stroomgebied is het gebied dat afwatert op dezelfde rivier. De rivier met haar zijrivieren vormen
het stroomstelsel. Het stroomgebied wordt afgebakend door hoge toppen, die vormen een
waterscheiding.
De Rijn
Twee zijrivieren ontspringen in de Zwitserse Alpen. Vanaf Chur stromen ze samen als Rijn. Ze worden
gevoed door gletsjers, maar al snel komt daar neerslagwater bij. De Rijn is dus een gemengde rivier.
Een waterscheiding is de grens tussen twee stroomgebieden. Tweederde van het stroomgebied ligt in
Duitsland.
Het lengteprofiel de Rijn in:
- Bovenloop (Alpenrhein): groot verval -> hoge stroomsnelheid -> erosie. (Sedimentatie alleen van
zware sedimenten zoals rotsen en grind. Er zijn veel stuwen en sluizen en er is een zijkanaal voor
de scheepvaart. Rivier snijdt zich in landschap → V-vormig dal. Tussen het Zwarte Woud en de
Vogezen (bergketens door aardbevingen) stroomt de Rijn in een slenk.
- Middenloop (Mittelrhein) snijdt de rivier zich diep in door het opgeduwde leisteenplateau. Oude
vulkanische afzettingen vormen versmallingen en zijn een gevaar voor de scheepvaart en een
obstakel voor de waterafvoer. : transport, minder erosie en meer sedimentatie, sedimentatie
van grind en zand.
- Benedenloop (Niederrhein): klein verhang -> lage stroomsnelheid en veel sedimentatie van klei
en zand. Rivier maakt meanders. Vanaf de Nederlandse grens tot mondingen in de Noordzee en
Waddenzee spreekt men van Rijndelta.
Het stroomstelsel omvat een groot aantal zijrivieren en zijtakken (zoals Moezel en Main). Rijnoeverstaten
zijn de zes landen die de Rijn passeert.
De Maas
De Maas is een regenrivier van ongeveer 900 km met de bronnen in Noordoost-Frankrijk.
- Het Franse deel is bevaarbaar vanaf Sedan. Het stroomgebied is smal met weinig verhang. Veel
water zakt weg in de poreuze bodem.
- Het Belgische deel in de Ardennen is diep ingesneden in slecht doorlatende gesteenten. Er is een
snelle afstroming van de neerslag en weinig indringing. Tal van kleine riviertjes wateren af op de
Maas. De vertragingstijd is gering. Het stroomgebied is klein; dat geeft een grote kans op gelijke
natte weersomstandigheden.
- De Maas vormt ten noorden van Maastricht de grens met België. De Grensmaas is bochtig en in
de zomer onbevaarbaar. Voor de scheepvaart loopt er parallel het Julianakanaal (lateraalkanaal).
In dit gebied zijn er rivierkleiafzettingen op doorlatende grindlagen.
- In Midden-Limburg komen zand- en grindpakketten voor. Door grootschalige winning van
delfstoffen zijn er grote meren gevormd, die voor recreatie en waterberging gebruikt worden.
- Ten zuiden van Mook ligt de Maas in het Maasdal begrensd door terrassen (oplopende wanden).
Er zijn geen polders en dijken. Wel worden uiterwaarden vaak intensief gebruikt, waardoor
overstromingen grote schade kunnen aanrichten.
- Vroeger stroomde de Maas via Rotterdam naar zee, maar tegenwoordig via de Bergse Maas en de
Amer naar het Hollands Diep.
, De Maas is het hele jaar bevaarbaar door kanalisatie, door sluizen en door stuwen (zo blijft de rivier
bevaarbaar bij lage waterstanden). Dit maakt het karakter anders dan de Rijntakken Waal en IJssel die vrij
afstromen. Die zijn bedijkt en polders liggen als badkuipen achter de dijken
Meanders, uiterwaarden en kribben
Door sedimentatie en erosie ontstaan lussen: meanders is een natuurlijke bocht in een rivier. Door het
verschil in stroomsnelheid is er sedimentatie in binnenbocht en erosie in buitenbocht.
De buitenbocht is de erosieoever/stootoever. De rivier is er diep. De sedimentatieoever/glijoever is
ondiep. Door het meanderen ontstaan er lussen die uiteindelijk zichzelf afsnijden. Wat overblijft is een
hoefijzervormige dode arm en evenwijdige verlaten geulen, strangen genaamd, met een hoge ecologische
waarde.
Kenmerkend dwarsprofiel van een
laaglandrivier :
Zomer/najaar blijft de rivier binnen de
zomerdijken. In de winter overstromen
uiterwaarden geregeld en wordt daarom alleen
voor veehouderij gebruikt. Uiterwaarden
worden begrensd met hoge winterdijken.
Winterdijken beperken de sedimentatie tot de
uiterwaarden. Winterbed: gebied dat bestaat
uit het zomerbed en de uiterwaarden.
Waterafvoer van de rivier is te versnellen door normalisering:
- Kribben (korte en stenen dwarsdammen, haaks op een oever aangelegd) versmallen het
zomerbed waardoor de stroomsnelheid toeneemt en de vaargeul dieper wordt uitgesleten.
- Bochtafsnijdingen hebben hetzelfde effect. Gevolg is een daling van de rivierbodem en toename
van de frequentie van lage waterstanden.
- Aanbrenging van steenbestorting
Kanalisatie: rechttrekken beek/kanaal en deze voorzien van stuwen (waterstand reguleren voor
beter waterafvort) en sluizen (voor scheepvaart).
Ruimtelijke inrichting van de rivierbedding: Delfstoffenwinning, normalisering en kanalisering.
Na de Watersnoodramp van 1953 kwamen nationale normen voor veilige dijken. Het verhogen en
verbreden van dijken tast gebouwde omgeving en landschappen aan. Dat leidde tot maatschappelijk
verzet. Hoogwater 1995 leidt tot Deltawet Grote Rivieren en later de Wet op de waterkering, waardoor
een snelle grootscheepse dijkversterking kan plaatsvinden.
Piekafvoer (grootste hoeveelheid water die een rivier af voert) door:
- de verstening van de bodem (meer asfalt, bebouwing e.d.). Waterbergende vermogen van de
bodem neemt af. Minder transpiratie (verdamping van water door planten) > meer water
komt in de rivier terecht.
- de intensivering van de landbouw. Door drainage wordt water sneller afgevoerd.
Hoger dan de Maatgevende afvoer? (hvl die de rivier max aan kan) -> Overstroming
Hoe extremer de waterafvoer, hoe minder waarschijnlijk een piekafvoer
Vertragingstijd: de tijd dat het hoogwater er over doet om vanaf een bepaald punt tot in de
benedenloop van een rivier aan te komen. Tegenwoordig afgenomen door kanalisatie v/d rivier en de
aanleg van kribben.
1.2 Met de klompen in het water
De waterafvoer
Waterafvoer = De manier waarop overtollig water uit een gebied wordt verwijderd.