6 DE KLEUTERJAREN
6.1 LICHAMELIJKE (niet kennen) EN MOTORISCHE ONTWIKKELING
6.1.2 Motorische ontwikkeling
• Grove motoriek
o Lopen als volwassene
o Inschatten bewegingen
o Evenwichtsbeheersing
• Fijne motoriek
o Zelfredzaamheid – alledaagse taken
o Favoriete spelactiviteiten
o Oog-handcoördinatie
6.2 ONTWIKKELINGEN IN DE WAARNEMING EN HET MENTAAL FUNCTIONEREN
6.2.1 Het preoperationele denken van kleuters
• Preconceptueel stadium (2-4j)
• Kleuterperiode: overgang
o Preconcepten vervangen door meer afgelijnde begrippen
▪ Beter opmerken gelijkenissen en verschillen (meer nauwkeurige waarneming
en leren van volwassenen)
▪ Rol van taalontwikkeling: aparte woorden
o Logisch denken echter nog niet ok – oordelen op het zicht (intuïtief)
o Dit leidt tot typische oordeelsfouten
6.2.1.1 Het intuïtieve denken
• Typische oordeelsfouten
o Egocentrisme*
o Gecentreerd denken*
o Statisch denken*
o Onomkeerbaarheid van het denken*
6.2.2 Enkele afzonderlijke processen
• Taalontwikkeling
o Hoe zou het komen dat bij kleuters soms een schijnbare achteruitgang wordt
opgemerkt op taalvlak?
▪ Bv. ‘een zinger’ ipv ‘een zanger’
▪ Bv. ‘hij klimde’ ipv ‘hij klom’
o Differentiatiefase
• Fantasie (p.200)
o ‘Sprookjes zijn helemaal afgestemd op de mogelijkheden en behoeften van kleuters’
, Levenslooppsychologie Samenvatting 2 2021-2022
6.3 SOCIALE EN PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING
6.3.1 Sociale ontwikkeling
6.3.1.1 Relatie met leeftijdsgenoten (p.206-207)
• Band met ouders en grootouders → prioritair
• Leeftijdgenoten krijgen meer aandacht dan in de peuterjaren.
• Parallelspel → samenspel4
• Eerste vriendschapsrelaties (gemeenschappelijke spelinteresses)
6.3.1.2 Ontluikend zelfconcept (p.207-208)
Bij peuters merkten we – al dan niet in de vorm van (soms fel) protest in het kader van de
koppigheidsfase – het ontstaan van een eigen zelf-bewustzijn: het groeiende besef een apart individu
te zijn met een eigen willetje, ook al liet dat laatste zich tot dan vooral kennen als een niet-willen.
6.3.1.3 Het ontwikkelen van een genderidentiteit (p.208-210)
Jongens en meisjes gaan zich dan niet alleen steeds duidelijker verschillend gedragen, maar
geleidelijk ontstaat ook het doorleefde gevoel een jongen of meisje te zijn.
6.3.2 Dynamisch-affectieve ontwikkeling (p.210-215)
• Ontstaan geweten
• Taakgerichtheid
• Gevoelens en emoties
• Kernconflict van de kleuterperiode: initiatief versus schuldgevoel
6.3.2.1 Ontstaan van een moreel besef (p.210-212)
Vroeg of laat ontwikkelt er zich bij kleuters aldus een innerlijk besef van wat wel of niet hoort.
Sommigen noemen het een spiegelgeweten, om aan te geven dat er nog geen sprake is van eigen
persoonlijke normen, maar dat het enkel om een soort afspiegeling gaat van de ouderlijke
gedragsregels.
6.3.2.2 Taakgericht (p.212-213)
Het is pas tegen het einde van de kleuterperiode dat het tot een zekere taakrijpheid of tot een
werkhouding komt: wanneer het kind een taak die het opgenomen heeft, hoe dan ook tot een goed
einde wil brengen. Dat werken naar een resultaat is trouwens ook weer een van de vaardigheden die
het zal moeten verwerven om straks te kunnen beantwoorden aan de schoolse verwachtingen.
6.3.2.3 Gevoelens en emoties (p.213-214)
• Meevoelen/vriendschap
• Rivaliteit/jaloezie
• Angsten (fantasie)
• Schuldgevoel (geweten)
• Trots/euforie (plannen)
6.3.2.4 Kernconflict van de kleuterperiode (p.215)
Initiatief VS schuldgevoel
Doelgerichtheid (egosterkte)