Hoofdstuk 8 De tijd van burgers en stoommachines
8.1 De industriële revolutie (Blz. 96)
In dit paragraaf leer je:
- Hoe de industriële samenleving ontstond.
- Waardoor de industriële revolutie ontstond
- Wat veranderde bij de tweede industriële revolutie
Kenmerkend aspect:
- De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
Gaat over de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving. Rond
1800 begon in Groot-Brittanië de grootschalige productie van goederen in fabrieken. Met behulp van
stoommachines. Door deze industrialisatie ontstond een nieuw soort samenleving, de industriële samenleving.
Hierin woonde de meeste mensen in steden en waren industrie en diensten de belangrijkste sectoren. Na 1850
verspreidde de industriële revolutie zich naar andere westerse landen en Japan.
Begrippen van 8.1 De industriële revolutie
Industrialisatie= uitbreiding van industrie
Industrie= productie in fabrieken
Industriële revolutie= ingrijpende verandering in productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door
machines.
Industriële samenleving= maatschappij waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woont en waarin
industrie en diensten de belangrijkste bestaansmiddelen zijn.
Industriesector= deel van de economie dat bestaat uit industrie en mijnbouw.
Klasse= sociale groep
Mechanisatie= vervanging van handarbeid door machines.
Middenklasse= brede sociale groep tussen de klassen van arbeiders en kapitalisten.
Moderne tijd= vijfde periode (1800-heden)
Tijd van burgers en stoommachines= achtste tijdvak (1800-1900)
Tweede industriële revolutie= fase in het industrialisatieproces waarin staal, chemie en elektrotechniek belangrijk
werden (vanaf 1890)
, 8.2 Politiek-maatschappelijke stromingen (Blz. 99)
In dit paragraaf leer je:
- Hoe het liberalisme, nationalisme en conservatisme opkwamen.
- Hoe nieuwe natiestaten en een agressief nationalisme ontstonden.
- Hoe het socialisme opkwam en verdeeld raakte.
Kenmerkend aspect:
- De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme.
Gaat over de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme. Stromingen zoals het liberalisme en het socialisme hadden elk eigen ideeën, over de
inrichting van staat en maatschappij, daarom wilden ze deelnemen aan het bestuur. Nationalisten hadden een
voorliefde voor de eigen natie en streefden naar de vorming van een natiestaat, zoals in Italië en Duitsland.
Begrippen van 8.2 Politiek-maatschappelijke problemen
Conservatisme= politiek-maatschappelijke stromingen die streeft naar behoud van bestaande toestanden.
Economisch liberalisme= stroming binnen het liberalisme die streeft naar een vrije markt.
Kanselier= Duitse regeringsleider, minister-president
Liberalisme= politiek-maatschappelijke stroming die streeft naar vrijheid.
Markteconomie= economie waarin de productie wordt bepaald door vraag en aanbod op de vrije markt.
Mogendheid= staat
Natiestaat= staat van één volk.
Nationalisme= 1 voorliefde voor het eigen volk, 2 streven naar de vorming van een natiestaat.
Parlementaire democratie= politiek systeem waarbij de regering verantwoording schuldig is aan een met algemeen
kiesrecht gekozen parlement.
Politiek-maatschappelijke stroming= beweging die wil deelnemen aan het bestuur met bepaalde opvattingen over
de inrichting van de staat een de maatschappij.
Reformisme= stroming binnen het socialisme die via geleidelijke hervormingen verbeteringen voor de arbeiders wil
bereiken.
Sociaaldemocratie= stroming binnen het socialisme die de parlementaire democratie aanvaardt.
Socialisme= politiek-maatschappelijke stroming die streeft naar meer gelijkheid.
8.1 De industriële revolutie (Blz. 96)
In dit paragraaf leer je:
- Hoe de industriële samenleving ontstond.
- Waardoor de industriële revolutie ontstond
- Wat veranderde bij de tweede industriële revolutie
Kenmerkend aspect:
- De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
Gaat over de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving. Rond
1800 begon in Groot-Brittanië de grootschalige productie van goederen in fabrieken. Met behulp van
stoommachines. Door deze industrialisatie ontstond een nieuw soort samenleving, de industriële samenleving.
Hierin woonde de meeste mensen in steden en waren industrie en diensten de belangrijkste sectoren. Na 1850
verspreidde de industriële revolutie zich naar andere westerse landen en Japan.
Begrippen van 8.1 De industriële revolutie
Industrialisatie= uitbreiding van industrie
Industrie= productie in fabrieken
Industriële revolutie= ingrijpende verandering in productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door
machines.
Industriële samenleving= maatschappij waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woont en waarin
industrie en diensten de belangrijkste bestaansmiddelen zijn.
Industriesector= deel van de economie dat bestaat uit industrie en mijnbouw.
Klasse= sociale groep
Mechanisatie= vervanging van handarbeid door machines.
Middenklasse= brede sociale groep tussen de klassen van arbeiders en kapitalisten.
Moderne tijd= vijfde periode (1800-heden)
Tijd van burgers en stoommachines= achtste tijdvak (1800-1900)
Tweede industriële revolutie= fase in het industrialisatieproces waarin staal, chemie en elektrotechniek belangrijk
werden (vanaf 1890)
, 8.2 Politiek-maatschappelijke stromingen (Blz. 99)
In dit paragraaf leer je:
- Hoe het liberalisme, nationalisme en conservatisme opkwamen.
- Hoe nieuwe natiestaten en een agressief nationalisme ontstonden.
- Hoe het socialisme opkwam en verdeeld raakte.
Kenmerkend aspect:
- De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme.
Gaat over de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme. Stromingen zoals het liberalisme en het socialisme hadden elk eigen ideeën, over de
inrichting van staat en maatschappij, daarom wilden ze deelnemen aan het bestuur. Nationalisten hadden een
voorliefde voor de eigen natie en streefden naar de vorming van een natiestaat, zoals in Italië en Duitsland.
Begrippen van 8.2 Politiek-maatschappelijke problemen
Conservatisme= politiek-maatschappelijke stromingen die streeft naar behoud van bestaande toestanden.
Economisch liberalisme= stroming binnen het liberalisme die streeft naar een vrije markt.
Kanselier= Duitse regeringsleider, minister-president
Liberalisme= politiek-maatschappelijke stroming die streeft naar vrijheid.
Markteconomie= economie waarin de productie wordt bepaald door vraag en aanbod op de vrije markt.
Mogendheid= staat
Natiestaat= staat van één volk.
Nationalisme= 1 voorliefde voor het eigen volk, 2 streven naar de vorming van een natiestaat.
Parlementaire democratie= politiek systeem waarbij de regering verantwoording schuldig is aan een met algemeen
kiesrecht gekozen parlement.
Politiek-maatschappelijke stroming= beweging die wil deelnemen aan het bestuur met bepaalde opvattingen over
de inrichting van de staat een de maatschappij.
Reformisme= stroming binnen het socialisme die via geleidelijke hervormingen verbeteringen voor de arbeiders wil
bereiken.
Sociaaldemocratie= stroming binnen het socialisme die de parlementaire democratie aanvaardt.
Socialisme= politiek-maatschappelijke stroming die streeft naar meer gelijkheid.