les 1 pp en aantekeningen
● Waarom module woordenschat?
○ Als leerkracht zorg je voor uitbreiding van de woordenschat.
○ Sommige leerlingen zijn afhankelijk van school voor het uitbreiden van hun
woordenschat.
● Welke leerlingen hebben problemen met woordenschat?
→ Leerlingen van lage sociaaleconomische afkomst.
→ NT2 leerlingen.
→ Kinderen met een TOS (TaalOntwikkelingsStoornis).
→ Kinderen die thuis alleen dialect spreken.
● Wat is een woord?
→ Een woord is een klank geheel of lettercombinatie.
● Label en concept
→ Label: woordvorm
- Het woord: vulkaan
→ Concept: begrip rondom het woord (betekenis)
- berg, vuur, uitbarsten
● gebruiksaspecten van een woord
Een woord komt bijna nooit alleen voor, maar meestal met andere woorden in
een specifieke context. Die vormen samen de gebruiksaspecten van een woord.
● Wat is een woord kennen?
Een betekenis kunnen toekennen aan klank gehelen. Woorden verwijzen naar
concepten in het hoofd.
, 2
● Wat verstaan we onder woordenschat?
Het geheel van woorden en woordbetekenissen waarover iemand mondeling en
schriftelijk kan beschikken
● Receptieve en productieve woordkennis
→ Receptief/ passieve woordenschat = Je begrijpt het woord
→ productief/ actieve woordenschat = Je kunt het woord
toepassen/ gebruiken
● Labelen, categoriseren en netwerkopbouw
labelen → De kinderen leren waar een woord in een bepaalde
context naar verwijst.
categoriseren → De kinderen leren het woord ook in andere
contexten toepassen.
netwerkopbouw → Hierbij gaat het om de relatie met andere
woorden.
● Brede en diepe woordkennis
→ Breed= snel veel woorden kennen
→ Diep = over 1 woord veel informatie hebben
● Woordenschatopbouw
→ De opbouw van een woord netwerk waarover een taalgebruiker
receptief/productief beschikt.
● Woordenschatverwerving
Woorden worden geleerd in samenhang met andere woorden. Ze worden in een
netwerk bij elkaar opgeslagen.
● Wat is het percentage woorden dat bekend moet zijn om een tekst
te kunnen begrijpen?
→ 80% ondergrens om een tekst te kunnen begrijpen
→ 90% begrijpt men de hoofdzaken van een tekst
→ 95% begrip van details
, 3
● Leren van woorden kan voor NT2-ers via twee routes verlopen
1. Een nieuw woord voor een bekend begrip:
Het concept is al in de eerste taal verworven, de NT2-er hoeft alleen de nieuwe
klankvorm op het concept te plakken.
2. Een nieuw woord voor een nieuw begrip:
Het concept is nog niet in de eerste taal verworven: woord, achterliggende
betekenis plus verbindingen met andere woorden moeten van voren af aan
geleerd worden.
● Hiërarchische relatie van woorden
Ieder concept heeft een bepaalde plaats in een hiërarchie en op elk niveau
worden nieuwe onderverdelingen gemaakt.
● Intentionele leersituatie en incidentele leersituatie
intentionele leersituatie → situatie waarbij vooraf woorden en
betekenissen zijn geselecteerd om aan te bieden.
Het leren van woorden is een expliciet doel.
incidentele leersituatie → de leerling komt onverwacht een
onbekend woord tegen. Het automatisch oppikken van onbekende
woorden uit het taalgebruik.
De leerlingen leren de woorden spontaan in of buiten de les
situatie.
les 2 pp en aantekeningen
● Langetermijngeheugen
Alle woorden zitten in lange termijngeheugen.
Dit geheugen zit in het brein en noemen we het mentaal lexicon.
Alle woorden hebben:
1. Betekenis → semantische identiteit: begrip die bij hoort
2. Klank → fonologische identiteit: Hoe klinkt het woord?
3. Zinsbouw → syntaxische identiteit: Hoe in de zin?
● Mentaal lexicon
Woorden liggen in ons langetermijngeheugen opgeslagen. Van elk woord zijn