Paragraaf 1: Celonderdelen
Om het overzicht te bewaren, zijn de organisatieniveaus bedacht. Cellen vormen het
laagste organisatieniveau met alle levenskenmerken. Ze nemen stoffen op, staan stoffen af,
groeien, reageren op veranderingen en delen.
Cellen met dezelfde bouw en functie vormen een weefsel, dat zit een niveau hoger.
Verschillende weefsels die samenwerken aan een taak, vormen een orgaan. Alle organen
die samenwerken aan dezelfde taak vormen een orgaanstelsel. De orgaanstelsels samen
vormen het complete organisme.
(molecuul organel cel weefsel orgaan organisme populatie ecosysteem
systeem Aarde)
Levenskenmerken:
1. Groei
2. Voortplanting
3. Stofwisseling
4. Reageren op prikkels
5. Cellen geven de erfelijke eigenschappen via het DNA
Elke stof bevat grondplasma (water & opgeloste stoffen). Daaromheen zit het
celmembraan, opgebouwd uit vetachtige stoffen (fosfolipiden) en eiwitten. Het celmembraan
vormt de grens tussen celinhoud en omgeving. Eiwitten in het celmembraan selecteren de
meeste stoffen. Sommige eiwitten bevatten ‘poortjes’. Andere zijn receptoreiwitten die
stoffen opvangen (bijv. hormonen). Er volgt dan een reactie in de cel.
Organellen hebben allemaal een specifieke functie. Grondplasma en organellen vormen
samen het cytoplasma (celplasma).
De celkern regelt alle processen in een cel. Daarbij zijn eiwitten betrokken. Sommigen zijn
bouwstoffen en anderen werken als enzymen. Die breken glucose af om er energie uit te
halen. Weer anderen transporteren stoffen. D.m.v. RNA-moleculen gaat informatie van het
kernmembraan naar het grondplasma. Daar maakt de el de benodigde eiwitten. De productie
van nieuwe RNA-moleculen stopt als de eiwitten hun werk hebben gedaan. Het RNA dat de
celkern verlaat, gaat naar de ribosomen. Dit zijn de eiwitfabriekjes van de cel. Ribosomen
kunnen met de info uit een RNA-molecuul een eiwit maken.
Ribosomen zijn soms gekoppeld aan het endoplasmatisch reticulum (ER). Dit organel is
een netwerk van membranen rond de celkern. Via het ER transporteert de cel amylase en
andere gemaakte eiwitten naar het Golgi-systeem. Dit organel bestaat uit een aantal platte
membraanzakken die de gevormde eiwitten sorteren. Van het Golgi-systeem splitsen ook
andere blaasjes af, lysosomen. Lysosomen bevatten enzymen die stoffen binnen de cel
verteren. Zij breken oude organellen en grote deeltjes af. Ribosomen komen ook los in het
grondplasma voor. Zij gaan naar de mitochondriën (energiecentrales) van de cel. Een
mitochondrium is een rond of boonvormig organel opgebouwd uit twee membranen: glad
buitenmembraan, sterk en geplooid binnenmembraan. Het aantal mitochondriën in een cel is
afhankelijk van de energiebehoefte. De energie die ze produceren komt vrij bij de afbraak
van brandstoffen. Met de energie die vrijkomt kunnen de cellen al hun processen laten
werken.
Paragraaf 2: DNA en celcyclus
Je cellen gebruiken eiwitten als bouwstof, enzym, transportmiddel of als signaalstof. Eiwitten
beÏnvloeden ook je eigenschappen.
De kern van je cellen bevat DNA-moleculen. Daarin is de info opgeslagen voor het maken