Vak: Fictie 1.3
Cursuscode: NEDL1C02X
Datum: 24-06-2019
Hogeschool Rotterdam
R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
, R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
Gebruik maken van tijd
Arnon Grunberg schreef in 1994 zijn derde boek, Blauwe Maandagen. Het boek is
verdeeld in vijf grote hoofstukken en deze zijn onderverdeeld in kleine hoofdstukken. Hij
vertelt in een korte tijd veel, de hoofdpersoon, Arnon, maakt veel mee. Zo kampt hij met
de dood van zijn vader, wordt hij van school gestuurd, heeft hij een onbeantwoorde
jeugdliefde, hij wordt ontslagen en wordt een hoerenloper, heeft slecht contact met zijn
moeder en tot slot vindt hij weer een baan, als gigolo.
Grunberg slaagt erin om het leven van een vijftienjarige jongen tot aan zijn twintigste in
het kort te vertellen. Het ene hoofdstuk is veel langer dan het andere hoofdstuk. Het is
opvallend dat tragische onderwerpen korter aan bod komen dan andere onderwerpen.
Soms slaat Grunberg een stuk over in de tijd en soms gebruikt hij negen bladzijden om
een gesprek te beschrijven. Op wat voor manier speelt tijd een rol in het boek Blauwe
Maandagen?
Chronologie
Zodra het boek begint, verrast Grunberg de lezer gelijk en zit de lezer midden in het
verhaal. Het boek begint met de volgende zin:
Mijn vader handelde in postzegels, in ieder geval dat dachten mijn moeder en ik.
Mijn moeder had me verteld dat zijn vader een drogisterij had. Dat was een
drogisterij op een karretje. Die man liep de hele dag door Berlijn met dat
karretje. (Grunberg, 2008, p. 9)
Hierna komt er een vervolg op deze zin, namelijk: ‘‘Toen mijn vader dood was, hebben
we inderdaad een kluis vol postzegels gevonden, maar niet zoveel als we hadden
verwacht.’’ (Grunberg, 2008, p. 12). Hier wordt duidelijk dat de vader van de
hoofdpersoon, Arnon, is overleden.
Daarnaast laat Grunberg ons kennis maken met de slechte band tussen Arnon en zijn
moeder. De moeder zegt: ‘‘Ik heb hem vermoord, ik heb hem vermoord.’’ (Grunberg,
2008, p. 13). Waarop Arnon zegt: ‘‘Houd nu op anders vermoord ik jou.’’ (Grunberg,
2008, p. 13).
R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam