Samenvatting Traumazorg- Verdrinking en hypothermie ( )

VERDRINKING EN HYPOTHERMIE
DEFINITIE

 Respiratoire moeilijkheden door submersie of immersie in vloeistof. Het gevolg hiervan kan
overlijden van SO, maar niet noodzakelijk. Ook indien een SO kan worden gered blijft te gebruiken
term verdrinking
 Derde belangrijkste accidentele doodsoorzaak
 Wie verdrinkt het meest?
o Mannen  meer in omstandigheden waar verdrinking een risico is
o Leeftijd: Verdrinking vooral bij jonge kinderen (1-4j), vermogen tot zwemmen
o Omgeving: koude temp, snelstromend water, steile oevers
o Uitlokkende factoren: intoxicatie, trauma, epilepsie
 Verdrinking vindt per definitie plaats in een vijandige omgeving waar adequaat reageren kan
bemoeilijkt worden en het risico bestaat op overschatten van eigen mogelijkheden
 Verdrinking is een continu proces
o Van immersie/submersie naar overlijden tenzij het proces wordt onderbroken
o Meeste SO herstellen zonder sequel indien geen circulatoir arrest

PATHOFYSIOLOGIE

 Immersie: water spat over het gezicht of in mond/neus van SO  slikt water in
 Belemmering mond/neus  Inslikken water Inhaleren water  hoestreflex  ineffeciënte AH
 Laryngospasme (stembanden dicht en niet meer ademen)  BWZ verlies en hypoxie ( zeldzame
gevallen)
 Meestal steeds meer inhalatie van water  bemoeilijkt de O2 uitwisseling en verdunt/aantasting
surfactans (EW tegen de alveolaire wanden zodat de aveolen niet tegen elkaar plakken, geen
beïnvloeding meer van oppervlaktespanning in de aveolen  aveolen vallen makkelijker dicht en
kleven niet meer aan elkaar)  daling compliance  meer ademhalingsarbeid maar minder
zuurstofopbrengst  hypoxie en zuurstofschuld  arrest
 Uitwisseling van zuurstof wordt ook bemoeilijkt door fysieke aanwezigheid van water in de aveolen
 Waterinhalatie wordt merkbaar vanaf 1-3ml water/kg
 Progressief meer moeite doen om te ademen  minder zuurstofopbrengst en in combinatie met
opgedreven lichamelijk activiteit  uitputting  hypoxie en cardiorespiratoir arrest + ev overlijden

CHAIN OF SURVIVAL

 Preventie:Voorkom dat het gebeurt
o Zorg ervoor dat mensen kunnen zwemmen
o Zwemvest
o Reddingsboei
 Snelle herkenning en alarmering
o Alarmeren:
 Al een goede zwemmer zijn wil men een drenkeling aan land brengen
 Reeële kans dat de hulpverlener zelf in de problemen komt


1

, o Signalen:
 Kijken in de richting waar er veiligheid is
 Mond net boven de waterrand
 Hoofd ligt gekanteld
 Verticaal in water
 Geen zwembewegingen, meer ladder bewegingen, trappelende beweging
 Inefficiënte beweging
 Zorg voor drijfvermogen
o Reddingsboei of ander drijvend voorwerp
o Voorkomen dat men ondergaat  onderbreken de spiraal van toenemnde hypoxie
o Luchtweg te openen en boven water houden om spontane ventilatie mogelijk te maken
 Evacueer uit het water ( zonder zelf in water te gaan)
o Vb aanreiken roeispaan, haken
o Eigen veiligheid vb geen goeie zwemmer niet zelf in water springen
o Horizontaal en hoofd een beetje hoger SO uit water halen  zo voorkom je braken ( zuur in
longen) en horizontaal omwille van hydrostatische druk  druk op de venen in de benen,
bloed centraal in het lichaam, bloedvolume uit hun benen naar centraal/ thoracaal gepompt,
compensatiemechanismen werken minder  bij uit water halen druk op de venen daalt wat
kan zorgen voor ritmestoornissen, plotse volumeshift met bloeddrukval tot gevolg
 Aangepast hulp

PREHOSPITAAL HULPVERLENING BIJ DRENKELINGEN

 Medische hulpverlening
o Uitgebreid scala aan symptomen gaande van hoestbui tot cardiorespiratoir collaps
o Weinigen niet naar ziekenhuis  hoest met normale auscultatie
o Graad 0-1
 Hoest met geen afwijking  geen zorgverlening
o Graad 2
 Hoest met afwijking  ev O2 afh van saturatie ( boven 92%) en naar ziekenhuis voor
observatie voor ev snelle evolutie van de toestand ( osmotische activiteit blijft verder
zetten
 Zout water in de longen  diffusie van vocht naar de longen  verdere
verdrinking
 zoet water in de long  vocht uit de longen
 Beïnvloeden de vullingstoestand en de ionen van de patiënt
 Afhankelijk van de hoeveelheid water  infectie in de alveolen
 Observatie 6-48u
 Bij elke afwijking bij auscultatie dient onder medische toezicht
o Graad 3-4
 Longoedeem door invloed van water in de longen: dyspneu, roze sputum, fijne
ademgeluiden  nood aan hoge concentratie O2 ev intubatie door uitputting
 Graad 3: geen hypertensie of shock
 Graad 4: hypertensie en shock ondersteuning hemodynamisch: vulling en
inotropie
o Graad 5-6: bewusteloos en ademen niet spontaan
 Geen adem  5 beademingen (hypoxie)
 Graad 5: pols aanwezig  ventilatie



2