HOOFDSTUK 1
Anatomie = de kennis over hoe het lichaam opgebouwd is en hoe het eruit ziet.
In de anatomie zijn de volgende vragen belangrijk:
- Waar ligt het orgaan en hoe liggen de organen ten opzichte van elkaar?
- Hoe hoort het orgaan eruit te zien, hoe groot is het normaal en welke vorm
heeft het? Dat heet ook wel morfologie.
- Hoe is de structuur, de opbouw binnen het orgaan? Ook wel histologie.
- Wat is er te zien aan de cellen van het orgaan? Ook wel cytologie.
Cytologie en histologie maken gebruik van wat er met hulp van een microscoop te
zien is. Dat is microscopische anatomie.
Fysiologie = houdt zich bezig met de taken van een orgaan in het dagelijks leven.
In de fysiologie zijn er steeds 2 vragen:
- Wat is de functie van een orgaan, een weefsel of een cel?
- Hoe functioneert een orgaan, een weefsel, een cel?
Nederlands Latijn
longen Pulmones enkv pulmo
Ribben Costae, enkv costa
Hart Cor
Middenrif Diafragma
Lever Hepar
Opstijgende deel van de Colon ascendens
dikke darm
Blaas Vesica urinaria
Dijbeen Femur
het S-vormige dikke darm Colon sigmoideum
Dunne darm
Twaafvingerige darm Duodenum
Nuchtere darm Jejunum
Kronkel darm ileum
Dwarslopende deel van de Colon transversum
dikke darm
Maag Ventriculus of gaster
Schoudersblad Scapula
Sleutelbeen Clavicula
Wervelkolom Spina
Mild Lien of Splen
Nier Ren
Afdalende deel Colon descendens
Bekken Pelvis
Anus Anus
Het wormvormige Appendix
aanhangsel van de blinde
darm
Urineleider Ureter
1