Hoofdstuk 26 – Evolutie
26.2 Van eencellig naar meercellig
Zelforganisatie: enkele organische moleculen vormden een geheel met
elkaar
o Hieruit ontwikkelden de eerste bacteriën
Archaeabacteriën: huidige extremofiele bacteriën
o Leven in extreme milieus
26.2.1 Prokaryoten en eukaryoten
Bacteriën zijn prokaryoten:
o Geen kern & ontstonden eerder dan cellen met kern
o DNA en RNA ligt vrij in cytoplasma
o Bevatten geen organellen en leven meestal anaeroob
Andere organismen zijn eukaryoten:
o Hebben een kern met DNA en afgesloten van rest van cytoplasma
o Bevatten organellen en leven altijd aeroob
Eukaryoten → endosymbiose van verschillende prokaryoten
o Cyanobacteriën (bacteriën met fotosynthese) & mitochondriën
opgenomen door andere prokaryoten als symbiont of parasiet
Vanaf het begin vermeerderden de eencellige organismen zich
ongeslachtelijk door mitose
o Er ontstond geslachtelijke voortplanting: meiose en soorten wisselden
hun haploïde kernen uit
o Variatie werd groter
26.2.2. De Cambrische explosie
Cambrische explosie: plotselinge ontwikkeling van veel verschillende
organismen
Verschillende verklaringen:
In oudere gesteenten meestal eencellige fossielen
Zachte dieren hebben fossielen als afdrukken
Ecologie: ecosysteem met alleen producenten zijn soortenarm
o Consumenten ontstaan → meer variatie
o Organismen gingen andere eten
Gigantische oer continent was uiteengevallen
o Veel ondiepe kustwateren
o Ondiepe zeeën boden zeer geschikte en gevarieerde
leefomstandigheden
o Nieuwe soorten ontstaan
Kort voor Cambrium: grote klimaatverandering
o Na zeer koude periode (snowball earth) werd het warmer
o Niches ontstonden voor meer levensvormen
, 26.2.3. Hoe zag de aarde er vroeger uit?
Begin: aarde kaal en geen leven
Extreem koude en warme perioden wisseleden elkaar af
Plotseling was er zuurstof
o Great Oxygenation Event
o Zuurstofproducerende cyanobacteriën hadden zo veel O 2
geproduceerd, dat het vrij in de lucht kwam
o Fataal voor anaerobe bacteriën (waren dominant)
Massa-extinctie
o Er komen meer levensvormen
o Bomen en planten begonnen te ontwikkelen: veel extra O 2
o Veel O2 → grote levensvormen
Snowball Earth
o Aarde was bijna helemaal bedekt met ijs
o Opwarmen door uitstoot van grote vulkanen
Veel broeikasgassen in de atmosfeer
o Leven grotendeels eencellig en onder water
Tropische aarde
o De hele aarde was warm en er waren helemaal geen poolkappen
o Aarde was een broeikas
o Himalaya en Andes rezen op
Grootschalige verwering van rotsen: haalde enorme
hoeveelheden CO2 uit de atmosfeer
Ander verschijnsel, zodat CO2-gehalte niet te veel daalde
o Bomen spelen een grote rol
o Bergen rezen op → erosie → kleinere en grotere brokstukken →
afgevoerd naar lagere gebieden
o Bomen hielden ze op de plaats en braken ze af tot mineralen
o Mineralen reageerden met CO2 en vormden MgCO3 en CaCO3
o CO2-gehalte daalde → planten stierven
o Afsterven werkte als negatieve terugkoppeling en remt verwering
Minder mineralen omgezet
26.2.4. Plaattektoniek en evolutie
Pangea: reusachtig oceaan en continent
Na perm: begon uiteen te vallen
Verschuiving van plaatsen: aardkorst bestaat uit platen
o Schuiven langs en over elkaar door diepe vulkanische processen
Gevolgen voor evolutie:
o Scheiden continenten: isolatie van diergroepen
o Evolueerden afzonderlijk verder
26.2.5. Vanuit de zee het land op
26.2 Van eencellig naar meercellig
Zelforganisatie: enkele organische moleculen vormden een geheel met
elkaar
o Hieruit ontwikkelden de eerste bacteriën
Archaeabacteriën: huidige extremofiele bacteriën
o Leven in extreme milieus
26.2.1 Prokaryoten en eukaryoten
Bacteriën zijn prokaryoten:
o Geen kern & ontstonden eerder dan cellen met kern
o DNA en RNA ligt vrij in cytoplasma
o Bevatten geen organellen en leven meestal anaeroob
Andere organismen zijn eukaryoten:
o Hebben een kern met DNA en afgesloten van rest van cytoplasma
o Bevatten organellen en leven altijd aeroob
Eukaryoten → endosymbiose van verschillende prokaryoten
o Cyanobacteriën (bacteriën met fotosynthese) & mitochondriën
opgenomen door andere prokaryoten als symbiont of parasiet
Vanaf het begin vermeerderden de eencellige organismen zich
ongeslachtelijk door mitose
o Er ontstond geslachtelijke voortplanting: meiose en soorten wisselden
hun haploïde kernen uit
o Variatie werd groter
26.2.2. De Cambrische explosie
Cambrische explosie: plotselinge ontwikkeling van veel verschillende
organismen
Verschillende verklaringen:
In oudere gesteenten meestal eencellige fossielen
Zachte dieren hebben fossielen als afdrukken
Ecologie: ecosysteem met alleen producenten zijn soortenarm
o Consumenten ontstaan → meer variatie
o Organismen gingen andere eten
Gigantische oer continent was uiteengevallen
o Veel ondiepe kustwateren
o Ondiepe zeeën boden zeer geschikte en gevarieerde
leefomstandigheden
o Nieuwe soorten ontstaan
Kort voor Cambrium: grote klimaatverandering
o Na zeer koude periode (snowball earth) werd het warmer
o Niches ontstonden voor meer levensvormen
, 26.2.3. Hoe zag de aarde er vroeger uit?
Begin: aarde kaal en geen leven
Extreem koude en warme perioden wisseleden elkaar af
Plotseling was er zuurstof
o Great Oxygenation Event
o Zuurstofproducerende cyanobacteriën hadden zo veel O 2
geproduceerd, dat het vrij in de lucht kwam
o Fataal voor anaerobe bacteriën (waren dominant)
Massa-extinctie
o Er komen meer levensvormen
o Bomen en planten begonnen te ontwikkelen: veel extra O 2
o Veel O2 → grote levensvormen
Snowball Earth
o Aarde was bijna helemaal bedekt met ijs
o Opwarmen door uitstoot van grote vulkanen
Veel broeikasgassen in de atmosfeer
o Leven grotendeels eencellig en onder water
Tropische aarde
o De hele aarde was warm en er waren helemaal geen poolkappen
o Aarde was een broeikas
o Himalaya en Andes rezen op
Grootschalige verwering van rotsen: haalde enorme
hoeveelheden CO2 uit de atmosfeer
Ander verschijnsel, zodat CO2-gehalte niet te veel daalde
o Bomen spelen een grote rol
o Bergen rezen op → erosie → kleinere en grotere brokstukken →
afgevoerd naar lagere gebieden
o Bomen hielden ze op de plaats en braken ze af tot mineralen
o Mineralen reageerden met CO2 en vormden MgCO3 en CaCO3
o CO2-gehalte daalde → planten stierven
o Afsterven werkte als negatieve terugkoppeling en remt verwering
Minder mineralen omgezet
26.2.4. Plaattektoniek en evolutie
Pangea: reusachtig oceaan en continent
Na perm: begon uiteen te vallen
Verschuiving van plaatsen: aardkorst bestaat uit platen
o Schuiven langs en over elkaar door diepe vulkanische processen
Gevolgen voor evolutie:
o Scheiden continenten: isolatie van diergroepen
o Evolueerden afzonderlijk verder
26.2.5. Vanuit de zee het land op