Hoofdstuk 14 – Circulatie
14.1 De ontdekking van de bloedsomloop
Aderlating = bloedaftapping
Gesloten bloedsomloop bij zoogdieren
14.2. Functies van het circulatiestelsel
In lichaam stofwisseling → cellen hebben voedingsstoffen & O 2 nodig → transport
via diffusie, osmose of actief transport
Circulatiestelsel bestaat uit
Bloedvatenstelsel → hart, bloedvaten & bloed
Lymfatisch stelsel → ondersteunt werking bloedvatenstelsel & belangrijke rol
bij verversing weefselvloeistof
5 functies:
Aanvoer van voedingsstoffen
Afvoer van afvalstoffen
Transport van gassen
Transport van hormonen en beschermende stoffen
Verspreiding van warmte
14.3. Bloed
7.5% van lichaamsgewicht
Vloeibaar & stroperig weefsel
45% bloed
55% bloedplasma
14.3.1. Bloedplasma
91% water
o Warmtebuffer
o Oplosmiddel
o Afvoer water in nieren, huid, longen & ontlasting
Bloedeiwitten: albumine, fibrinogeen & globuline
1% opgeloste zouten
o Natrium-, kalium- en calciumionen → aangevuld vanuit
spijsverteringskanaal
o Afvoer zouten via nieren & huid
o Verhouding tussen de ionen moeten constant blijven
o Constante osmotische waarde → op peil gehouden door zouten
Carbonaationen (HCO3-) → hoge concentratie in bloedplasma
o CO2 wordt vervoerd in deze vorm
, Functies bloedplasma:
Vervoeren van bloedgassen = zuurstof, koolstofdioxide en stikstof
Tijdelijk aanwezige stoffen (voedingsstoffen, gassen, afvalstoffen, hormonen,
vitaminen)
14.3.2. Bloedeiwitten
In lever aangemaakt en afgebroken
Functies bloedeiwitten:
Bepalen viscositeit (stroperigheid)
Buffer voor zuurgraad
Constant houden osmotische waarde (geen vochtophoping in buik →
oedeem)
Typen bloedeiwitten:
Albumine
o 50% van bloedeiwitten
o Colloïd-osmotische waarde
Globuline
o Transportfunctie → koppelen suikers aan eiwitten
o Immunoglobulinen → antistoffen
Fibrinogeen
o Bloedstolling
o Serum = bloedplasma waaruit het fibrinogeen is verwijderd. Is
onstolbaar
14.3.3. Bloedcellen en bloedplaatjes
Rode bloedcellen (erytrocyten) → 95% van cellen
o Kleine diffusieafstand naar binnenste van de cel
o Geen kern, mitochondriën en andere grote organellen
o Bevat veel water & hemoglobine (rode kleur en bevat ijzer)
Groot zuurstofbindend vermogen
o Vervoer koolstofdioxide
o Bepalen bloedgroep
Witte bloedcellen (leukocyten)
o 3 typen: monocyten, lymfocyten & granulocyten
o Hebben kern en organellen
o Verdediging lichaam
Bloedplaatjes
o Cel fragmenten, omgeven door een membraam
o Geen kern en geen organellen
o Bevatten plaatjesfactor = stof die een belangrijke rol speelt bij de
bloedstolling
o
14.1 De ontdekking van de bloedsomloop
Aderlating = bloedaftapping
Gesloten bloedsomloop bij zoogdieren
14.2. Functies van het circulatiestelsel
In lichaam stofwisseling → cellen hebben voedingsstoffen & O 2 nodig → transport
via diffusie, osmose of actief transport
Circulatiestelsel bestaat uit
Bloedvatenstelsel → hart, bloedvaten & bloed
Lymfatisch stelsel → ondersteunt werking bloedvatenstelsel & belangrijke rol
bij verversing weefselvloeistof
5 functies:
Aanvoer van voedingsstoffen
Afvoer van afvalstoffen
Transport van gassen
Transport van hormonen en beschermende stoffen
Verspreiding van warmte
14.3. Bloed
7.5% van lichaamsgewicht
Vloeibaar & stroperig weefsel
45% bloed
55% bloedplasma
14.3.1. Bloedplasma
91% water
o Warmtebuffer
o Oplosmiddel
o Afvoer water in nieren, huid, longen & ontlasting
Bloedeiwitten: albumine, fibrinogeen & globuline
1% opgeloste zouten
o Natrium-, kalium- en calciumionen → aangevuld vanuit
spijsverteringskanaal
o Afvoer zouten via nieren & huid
o Verhouding tussen de ionen moeten constant blijven
o Constante osmotische waarde → op peil gehouden door zouten
Carbonaationen (HCO3-) → hoge concentratie in bloedplasma
o CO2 wordt vervoerd in deze vorm
, Functies bloedplasma:
Vervoeren van bloedgassen = zuurstof, koolstofdioxide en stikstof
Tijdelijk aanwezige stoffen (voedingsstoffen, gassen, afvalstoffen, hormonen,
vitaminen)
14.3.2. Bloedeiwitten
In lever aangemaakt en afgebroken
Functies bloedeiwitten:
Bepalen viscositeit (stroperigheid)
Buffer voor zuurgraad
Constant houden osmotische waarde (geen vochtophoping in buik →
oedeem)
Typen bloedeiwitten:
Albumine
o 50% van bloedeiwitten
o Colloïd-osmotische waarde
Globuline
o Transportfunctie → koppelen suikers aan eiwitten
o Immunoglobulinen → antistoffen
Fibrinogeen
o Bloedstolling
o Serum = bloedplasma waaruit het fibrinogeen is verwijderd. Is
onstolbaar
14.3.3. Bloedcellen en bloedplaatjes
Rode bloedcellen (erytrocyten) → 95% van cellen
o Kleine diffusieafstand naar binnenste van de cel
o Geen kern, mitochondriën en andere grote organellen
o Bevat veel water & hemoglobine (rode kleur en bevat ijzer)
Groot zuurstofbindend vermogen
o Vervoer koolstofdioxide
o Bepalen bloedgroep
Witte bloedcellen (leukocyten)
o 3 typen: monocyten, lymfocyten & granulocyten
o Hebben kern en organellen
o Verdediging lichaam
Bloedplaatjes
o Cel fragmenten, omgeven door een membraam
o Geen kern en geen organellen
o Bevatten plaatjesfactor = stof die een belangrijke rol speelt bij de
bloedstolling
o