Hoofdstuk 2
2.1
Bouwplan = een hulpmiddel om de structuur van een tekst overzichtelijk weer
te geven tijdens het lezen en om een goede tekststructuur op te zetten tijdens
het schrijven.
Een bouwplan bestaat uit:
- Thema.
- Hoofd- en subvragen.
- Kernantwoorden.
Drie typen bouwplannen:
- Minibouwplan.
Het thema en de hoofdvragen.
- Kort bouwplan.
Het thema, de hoofdvragen en de kernantwoorden op de hoofdvragen.
- Gedetailleerd bouwplan.
Het thema, de hoofdvragen, subvragen en de kernantwoorden op de
hoofd- en subvragen.
Schrijvers kunnen op de volgende manieren profiteren van bouwplannen:
- Gebruik van verzamelen van informatie.
Minibouwplannen worden in deze fase vaak gemaakt.
- Gebruik van selecteren van informatie.
- Gebruik bij ordenen van informatie. De belangrijkste functie van een
bouwplan.
Met behulp van het bouwplan bepaalt u de structuur van de tekst.
- Gebruik als bespreekstuk in overleg met opdrachtgever, chef of collega’s.
Lezers kunnen op de volgende manieren profiteren van bouwplannen:
- Samenvatten van een bouwplan.
Een bouwplan kan dienen als een overzichtelijke, schematische
samenvatting van de tekst.
- Gebruik als hulpmiddel bij beoordeling van teksten.
Een bouwplan kan dienen als een instrument om (letterlijk) de plekken aan
te wijzen waar het misgaat.
Een bouwplan dat je gebruikt om een tekst te beoordelen kan door de
schrijver weer gebruikt worden bij het schrijven van een tweede,
verbeterde versie.
2.2
Tekst (bij het maken van een bouwplan) = een reeks samenhangende
antwoorden op vragen over een bepaald onderwerp: het thema.
Thema = datgene waar de tekst of een deel van de tekst over gaat.
Tekstthema = het thema van een hele tekst.
Deelthema’s = hoofdstukthema’s, paragraafthema’s of alineathema’s.
- Een thema moet de vorm hebben van een zelfstandig naamwoord.
- Een thema moet zo bondig mogelijk geformuleerd worden.
- Een thema moet zo exact mogelijk aangeven waar de tekst over gaat.
- Een tekstthema wordt altijd in hoofdletters geschreven.