1.1
Doelen.
Je kunt verschillende wijzen beschrijven waarop de basisschool vorm
kan krijgen.
Je kunt de zeven lerarencompetenties en de bekwaamheidseisen
waaraan een leraar moet voldoen, benoemen.
1.3
Verschillende organisatievormen van scholen (hoe de groepen verdeeld
zijn):
- Jaargroepen.
Homogene leeftijdsgroepen = het leeftijdsverschil is hooguit een jaar.
(Groep 1: 4/5 jaar. Groep 8: 11/12 jaar)
Leerstofjaarklassensysteem wordt gebruikt. Er wordt wel rekening
gehouden met verschillen tussen kinderen extra oefenstof,
verdiepingsstof of werken met niveaugroepjes.
- Combinatiegroepen.
Heterogene groepen = het leeftijdsverschil is meer dan een jaar.
Voordelen:
Kinderen kunnen van elkaar leren. (verschil van niveau tussen
kinderen)
Je kunt flexibel inspelen op verschillen tussen kinderen en hier
bewust gebruik van maken. Kinderen kunnen binnen hun eigen
groep op hun eigen niveau werken.
Stamgroepen = combinatiegroepen met een leeftijdsverschil van twee
tot drie jaar. Montessori en jenaplan hebben vaak de stamgroepen:
groep 1/2 , 3/4/5 en 6/7/8.
- Units.
Unit = een groep die uit honderd kinderen bestaat.
Team: unitleider, leerkrachten, onderwijsassistenten en specialisten. Elk
kind heeft een eigen mentor. Elk kind heeft zijn eigen, individuele
leerpakket.
1.4
Denominatie = het onderscheid tussen levensbeschouwelijke
achtergronden van scholen.
Het totale aanbod van scholen kun je indelen in twee hoofdgroepen:
- Openbaar onderwijs.
Éénderde van de Nederlandse scholen is openbaar. Een openbare
school is voor iedereen toegankelijk: leerlingen mogen niet worden
geweigerd. De kinderen krijgen geen godsdienstonderwijs, maar maken
wel kennis met geestelijke stromingen.
- Bijzonder onderwijs.
Katholieke scholen.
Protestants-christelijke scholen.
Bijzonder-neutrale scholen. (Joodse en Islamitische scholen)
Scholen die werken volgens de principes van een traditionele
onderwijsvernieuwer; bijv. een jenaplanschool. De scholen