- Activerend leren.
Basismodel van activerend leren.
Ervaren reflecteren conceptualiseren toepassen ervaren.
Ervaren – kinderen brengen eigen ervaring in wat aansluit bij hun leefwereld.
Reflecteren – kijken terug op hun eigen ervaringen/handelingen.
Conceptualiseren – krijgen uitleg over theorie, bestaat meestal uit een korte
presentatie.
Toepassen – voeren opdrachten uit waarin ze de besproken theorie toepassen.
- Advance organizer.
Nieuwe leerstof verbinden met bestaande kennis.
Is een kennisoverzicht dat je van tevoren met kinderen deelt, waarbij alle kennis
en vaardigheden die aan bod komen gestructureerd en samenhangend getoond
worden.
Ankerbegrippen worden aangereikt in de vorm van een kader of leerstructuur
organizers.
Ausubel geeft aan dat zo’n organizer kan bestaan uit een schema, afbeelding,
metafoor, samenvatting etc. Omdat een organizer aan nieuw te bestuderen
leerstof voorafgaat, noem je het ook wel advance organizer (zoals het begrip
oppervlakte).
- Authentiek leren kenmerken.
Authentiek leren ‘echt’ leren – niet alleen voor op school.
De op school opgedane kennis heeft betekenis voor de belevingswereld van de
kinderen – betekenisvol.
- Automatiseren van cognitieve handelingen.
Hoofdsoorten van leren:
1. Cognitief leren: KENNIS
Automatiseren van cognitieve handelingen, procedures die in
bepaalde situaties rechtstreeks naar een oplossing leiden (6+7 = 6+6+1)
is geautomatiseerd.
2. Sociaal-affectief leren: GEVOELENS, HOUDINGEN, SOCIALE
VAARDIGHEDEN.
3. Psychomotorisch leren: AUTOMATISMEN.
4. Competentieleren: ADEQUAAT HANDELEN IN (BEROEPS)PRAKTIJK.
, - Bandura, sociale leertheorie, observationeel leren/modelleren,
operante conditionering.
Sociale leertheorie – sociale wezens, leren van anderen/volwassenen. Goed
voorbeeld - volgen.
Observationeel leren/modelleren (imiteren). Na-apen maar dan slimmer. Er
wordt gelet op de gevolgen van die persoon (het voorbeeld/observationele
bekrachtiging).
Beloning zorgt ervoor dat gedrag vaker voorkomt of verdwijnt. Gedrag wordt
vaker uitgeoefend na belonen – operante conditionering.
- Behaviorisme kernbegrippen, Watson (black box en Little
Albert), Skinner, Bandura.
Behaviorisme bekend als stimulus-respons (S=>R) psychologie.
Mens bij geboorte blanco blad – tabula rasa.
Grondlegger – Watson. Gecontroleerde laboratoriumexperimenten (uit leren).
Onderzoekt waarneembaar gedrag. Basisbegrippen: stimulus (externe prikkel
(woord, gebaar, licht)) en respons (waarneembare reactie). Ontwikkeling is een
opeenstapeling van leerresultaten. Mens wordt beschouwd als ‘black box’.
Reactie op een bepaalde manier op een bepaald iets uit de omgeving.
Little Albert – experiment toont aan hoe fobische angst kan ontstaan (Watson
& Rayner)
Witte rat bij Albert geplaatst, vertoonde geen angstreactie. Wilde aaien – harde
geluiden op achtergrond. Albert schrok. Weken later zonder lawaai, toch bang.
Sprake van klassieke conditionering harde geluid was ongeconditioneerde
stimulus/prikkel angstreactie de respons. Angst voor een dier kan
geconditioneerd worden.
Thorndike – ‘’leren is het verkrijgen van verbanden tussen zintuigelijke
indrukken en gedragsimpulsen’’ noemt dat connectionisme. (Stimulus
(prikkel) respons (antwoord)) theorie. Connectie tussen bepaalde prikkel en
reactie (klappen in je handen, stil is reactie).
Experiment hongerige kat – puzzle box. Na lang proces, gissen en missen,
‘’trial and error’’.
Basismodel van activerend leren.
Ervaren reflecteren conceptualiseren toepassen ervaren.
Ervaren – kinderen brengen eigen ervaring in wat aansluit bij hun leefwereld.
Reflecteren – kijken terug op hun eigen ervaringen/handelingen.
Conceptualiseren – krijgen uitleg over theorie, bestaat meestal uit een korte
presentatie.
Toepassen – voeren opdrachten uit waarin ze de besproken theorie toepassen.
- Advance organizer.
Nieuwe leerstof verbinden met bestaande kennis.
Is een kennisoverzicht dat je van tevoren met kinderen deelt, waarbij alle kennis
en vaardigheden die aan bod komen gestructureerd en samenhangend getoond
worden.
Ankerbegrippen worden aangereikt in de vorm van een kader of leerstructuur
organizers.
Ausubel geeft aan dat zo’n organizer kan bestaan uit een schema, afbeelding,
metafoor, samenvatting etc. Omdat een organizer aan nieuw te bestuderen
leerstof voorafgaat, noem je het ook wel advance organizer (zoals het begrip
oppervlakte).
- Authentiek leren kenmerken.
Authentiek leren ‘echt’ leren – niet alleen voor op school.
De op school opgedane kennis heeft betekenis voor de belevingswereld van de
kinderen – betekenisvol.
- Automatiseren van cognitieve handelingen.
Hoofdsoorten van leren:
1. Cognitief leren: KENNIS
Automatiseren van cognitieve handelingen, procedures die in
bepaalde situaties rechtstreeks naar een oplossing leiden (6+7 = 6+6+1)
is geautomatiseerd.
2. Sociaal-affectief leren: GEVOELENS, HOUDINGEN, SOCIALE
VAARDIGHEDEN.
3. Psychomotorisch leren: AUTOMATISMEN.
4. Competentieleren: ADEQUAAT HANDELEN IN (BEROEPS)PRAKTIJK.
, - Bandura, sociale leertheorie, observationeel leren/modelleren,
operante conditionering.
Sociale leertheorie – sociale wezens, leren van anderen/volwassenen. Goed
voorbeeld - volgen.
Observationeel leren/modelleren (imiteren). Na-apen maar dan slimmer. Er
wordt gelet op de gevolgen van die persoon (het voorbeeld/observationele
bekrachtiging).
Beloning zorgt ervoor dat gedrag vaker voorkomt of verdwijnt. Gedrag wordt
vaker uitgeoefend na belonen – operante conditionering.
- Behaviorisme kernbegrippen, Watson (black box en Little
Albert), Skinner, Bandura.
Behaviorisme bekend als stimulus-respons (S=>R) psychologie.
Mens bij geboorte blanco blad – tabula rasa.
Grondlegger – Watson. Gecontroleerde laboratoriumexperimenten (uit leren).
Onderzoekt waarneembaar gedrag. Basisbegrippen: stimulus (externe prikkel
(woord, gebaar, licht)) en respons (waarneembare reactie). Ontwikkeling is een
opeenstapeling van leerresultaten. Mens wordt beschouwd als ‘black box’.
Reactie op een bepaalde manier op een bepaald iets uit de omgeving.
Little Albert – experiment toont aan hoe fobische angst kan ontstaan (Watson
& Rayner)
Witte rat bij Albert geplaatst, vertoonde geen angstreactie. Wilde aaien – harde
geluiden op achtergrond. Albert schrok. Weken later zonder lawaai, toch bang.
Sprake van klassieke conditionering harde geluid was ongeconditioneerde
stimulus/prikkel angstreactie de respons. Angst voor een dier kan
geconditioneerd worden.
Thorndike – ‘’leren is het verkrijgen van verbanden tussen zintuigelijke
indrukken en gedragsimpulsen’’ noemt dat connectionisme. (Stimulus
(prikkel) respons (antwoord)) theorie. Connectie tussen bepaalde prikkel en
reactie (klappen in je handen, stil is reactie).
Experiment hongerige kat – puzzle box. Na lang proces, gissen en missen,
‘’trial and error’’.
