Jeugdcriminaliteit en jeugdbescherming – Samenvatting artikelen
Assink et al. (2015) Risk factors for persistent
delinquent behavior among juveniles: A meta-analytic
review
1. Introduction
Criminologisch onderzoek naar jeugdcriminaliteit heeft aangetoond dat een relatief kleine groep
levensloop persistente delinquenten verantwoordelijk is voor een disproportioneel aantal delicten.
Het doel van de huidige studie was dan ook om de effecten van risicofactoren voor levensloop
persistente (LCP) delicten ten opzichte van adolescentie beperkte (AL) delicten statistisch samen te
vatten door het uitvoeren van een serie meta-analyses op verschillende domeinen van risicofactoren.
Het doel van de huidige studie bouwt specifiek voort op de bevinding van Fairchild et al. (2013) dat
adolescent-onset delinquent gedrag niet noodzakelijk hoeft te stoppen in de vroege volwassenheid.
Als adolescent-onset delinquenten zowel adolescentie-beperkte delinquenten als potentiële
levensloop-peristente delinquenten omvatten, dan rijst de vraag welke risicofactoren de grootste
impact hebben op levensloop-peristente delinquentie ten opzichte van adolescentie-beperkte
delinquentie. Het beantwoorden van deze vraag is niet alleen relevant voor het verkrijgen van meer
algemene kennis over de antecedenten van chronische delinquentie, maar ook voor het verbeteren
van zowel procedures voor risico-inschatting als strategieën voor preventie en interventie. Een
enigszins andere maar invloedrijke categorisering van risicofactoren werd gepresenteerd door
Andrews en Bonta (2010) als onderdeel van hun risk-need-responsivity (RNR) model voor
daderbeoordeling en -behandeling. In dit model worden risicofactoren voor recidive ingedeeld in
acht grote domeinen. Vier van deze domeinen worden aangeduid als "de grote vier" vanwege hun
sterke voorspellende kracht voor crimineel gedrag (d.w.z. geschiedenis van antisociaal gedrag;
antisociaal persoonlijkheidspatroon; antisociale cognitie; en antisociale peer-relaties), terwijl de
andere domeinen worden aangeduid als "de gematigde vier" vanwege hun gematigde associatie met
crimineel gedrag (d.w.z. familie/huwelijkse omstandigheden; school/werk; vrije tijd/recreatie; en
middelenmisbruik). Het eerste doel van de huidige studie was het bepalen van het effect van een
aantal verschillende domeinen van risicofactoren voor persistent delinquent gedrag. Bovendien werd
nagegaan of de effecten van deze risicodomeinen statistisch van elkaar verschilden. Een tweede doel
was na te gaan hoe het effect van elk risicodomein werd gemodereerd door
risicofactorkarakteristieken, steekproefdescriptoren, en/of onderzoeksdesigndescriptoren.
2. Methods
2.1 Sample of studies
2.2 Missing data
2.3 Coding of studies
De volgende 13 risicodomeinen werden onderscheiden in onze classificatie van risicofactoren:
1. Crimineel verleden (factoren die te maken hebben met het verleden van delinquentie, zoals
ooit opgesloten zijn geweest, jong zijn bij eerste arrestatie, hoge mate van veelzijdigheid in
criminele overtreding, ooit een wapen gebruikt hebben, en ooit veroordeeld zijn voor een
geweldsdelict)
2. Agressie (factoren die te maken hebben met agressief gedrag, zoals fysiek en/of niet-fysiek
agressief zijn en ruzie hebben gehad met ouders en/of leraren)
1
,Jeugdcriminaliteit en jeugdbescherming – Samenvatting artikelen
3. Alcohol-/drugsmisbruik (voornamelijk factoren in verband met alcohol- en drugsmisbruik,
zoals zware drinker, gebruik van hasj vóór de leeftijd van 17 jaar, drugsgebruik, geregistreerd
alcoholmisbruik vóór de leeftijd van 18 jaar, maar ook factoren zoals hoog dagelijks
sigarettengebruik en gokker zijn)
4. Relatie (factoren die verband houden met de aard en de kwaliteit van de relaties met
voornamelijk leeftijdgenoten, zoals het hebben van delinquente leeftijdgenoten, het ervaren
van afwijzing door leeftijdgenoten, het lid zijn van een bende, het hebben van een slechte
relatie met leeftijdgenoten, en afwijkende associaties met leeftijdgenoten)
5. Emotionele en gedragsproblemen (factoren die verband houden met internaliserende en
externaliserende problemen, zoals depressief zijn, emotionele problemen hebben,
symptomen van een gedragsstoornis vertonen, een storende gedragsstoornis hebben en een
ADHD-diagnose hebben)
6. Seksueel gedrag (factoren die verband houden met seksueel gedrag, zoals een groot aantal
sekspartners hebben, seks hebben gehad voor de leeftijd van 19 jaar, en promiscue en/of
onverantwoordelijke seks hebben gehad)
7. School/Werkgelegenheid (factoren in verband met onderwijs en werkgelegenheid, zoals
slechte schoolprestaties, frequent spijbelen, gebrek aan belangstelling voor school,
onstabiele arbeidsverleden en geen werk)
8. Gezin (factoren in verband met gezinsproblemen, zoals het hebben van criminele
familieleden, weinig positief ouderschap, grote gezinsgrootte, slechte relatie met ouders, en
ouderlijke conflicten)
9. Statische achtergrondfactoren (geslachts- en etniciteitsgerelateerde factoren, zoals niet-
Kaukasisch zijn en man zijn)
10. Neurocognitie/fysiologie (factoren met betrekking tot (neuro)cognitief functioneren,
intelligentie en hartslag, zoals laag verbaal vermogen, laag non-verbaal IQ, leesproblemen,
het hebben van een neurologische afwijking, en lage hartslag in rust)
11. Attitude (factoren die verband houden met de houding ten opzichte van delinquentie,
antisociaal gedrag en officiële instanties, zoals een positieve houding ten opzichte van
delinquentie, vijandig staan tegenover de politie, tegen de gevestigde orde zijn, en een lage
waargenomen pakkans)
12. Buurt (factoren die verband houden met de kwaliteit van de leefomgeving, zoals
buurtproblemen, hoge buurtcriminaliteit en een negatieve indruk van de buurt)
13. Lichamelijke gezondheid (factoren die verband houden met de lichamelijke gezondheid, zoals
het hebben van een voorgeschiedenis van gezondheidsproblemen, ooit een hoofdwond
hebben gehad, en ooit in het ziekenhuis zijn opgenomen voor een ziekte).
Risicofactoren die niet in een van deze 13 risicodomeinen konden worden ingedeeld, werden in een
extra restcategorie ondergebracht.
2.4 Statistical analyses
3. Results
3.1 Descriptives, central tendency and variability, and assessment of
missing data
Elk totaal effect vertegenwoordigt het effect van een risicodomein voor levenslang aanhoudend
delinquent gedrag ten opzichte van adolescentie-gelimiteerd delinquent gedrag. Het totale effect van
2
,Jeugdcriminaliteit en jeugdbescherming – Samenvatting artikelen
elf domeinen was significant. Het totale effect van drie domeinen (d.w.z. de domeinen achtergrond,
lichamelijke gezondheid en buurt) was niet significant, wat betekent dat deze effecten niet significant
afweken van nul.
3.2 Moderator analyses
3.2.1 Criminal history
Kleinere effecten van risicofactoren in het strafrechtelijk verleden op aanhoudende overtredingen
werden gevonden wanneer het percentage culturele minderheden in de steekproeven toenam.
3.2.2 Aggression
Voor agressie vonden we alleen dat de effecten van risicofactoren voor aanhoudend delinquent
gedrag kleiner waren naarmate het percentage mannen toenam.
3
, Jeugdcriminaliteit en jeugdbescherming – Samenvatting artikelen
3.2.3 Alcohol/drug abuse
We vonden alleen een matigend effect van de leeftijdsperiode waarin risicofactoren aanwezig zijn.
Risicofactoren voor aanhoudend delinquent gedrag in de adolescentie hadden een groter effect dan
risicofactoren in de kindertijd.
3.2.4 Relationship
De effecten van relatierisicofactoren namen af naarmate het percentage minderheden in de
steekproeven toenam. Verder vonden we een matigend effect van de leeftijdsperiode waarin
risicofactoren aanwezig zijn. Effecten van relatierisicofactoren waren kleiner tijdens de adolescentie
dan tijdens de kindertijd.
3.2.5 Emotional and behavioral problems
Geen van de geteste variabelen (d.w.z. percentage mannen, percentage minderheden, subdomein
van risicofactoren, type factor, en leeftijdsperiode waarin risicofactoren aanwezig zijn) matigde
significant het effect van dit risicodomein.
3.2.6 School/employment
Geen van de geteste variabelen (d.w.z. percentage mannen, percentage minderheden, subdomein
van risicofactoren, type factor, en leeftijdsperiode waarin risicofactoren aanwezig zijn) matigde
significant het effect van dit risicodomein.
3.2.7 Other
Wij vonden alleen een matigend effect van het type factor. Dynamische risicofactoren hadden een
groter effect dan statische risicofactoren.
3.2.8 Family
Ten eerste vonden we dat het effect van gezinsgerelateerde risicofactoren op aanhoudend
delinquent gedrag werd gemodereerd door het gezinslid. De effecten van broer-zus-gerelateerde
risicofactoren en gezinsgerelateerde risicofactoren (d.w.z. niet nader genoemde ouder) waren groter
dan die van moeder-gerelateerde risicofactoren. Hoewel het gemiddelde effect van vader-
gerelateerde risicofactoren niet significant verschilde van het effect van moeder-gerelateerde
risicofactoren, was er een trend waaruit bleek dat het effect van vader-gerelateerde risicofactoren
groter was. Verder vonden wij dat het effect van dynamische risicofactoren kleiner was dan het
effect van statische risicofactoren.
3.2.9 Neurocognition/physiology (static)
We vonden dat de effecten van risicofactoren voor aanhoudend delinquent gedrag afnamen
naarmate het percentage mannen in de steekproeven toenam. We vonden ook een matigend effect
van 2 subdomeinen van risicofactoren. Het effect van het subdomein lage hartslag was groter dan
het effect van het subdomein algemene intelligentie, terwijl het effect van het subdomein cognitieve
flexibiliteit kleiner (en niet significant) was dan het effect van het subdomein algemene intelligentie.
4
Assink et al. (2015) Risk factors for persistent
delinquent behavior among juveniles: A meta-analytic
review
1. Introduction
Criminologisch onderzoek naar jeugdcriminaliteit heeft aangetoond dat een relatief kleine groep
levensloop persistente delinquenten verantwoordelijk is voor een disproportioneel aantal delicten.
Het doel van de huidige studie was dan ook om de effecten van risicofactoren voor levensloop
persistente (LCP) delicten ten opzichte van adolescentie beperkte (AL) delicten statistisch samen te
vatten door het uitvoeren van een serie meta-analyses op verschillende domeinen van risicofactoren.
Het doel van de huidige studie bouwt specifiek voort op de bevinding van Fairchild et al. (2013) dat
adolescent-onset delinquent gedrag niet noodzakelijk hoeft te stoppen in de vroege volwassenheid.
Als adolescent-onset delinquenten zowel adolescentie-beperkte delinquenten als potentiële
levensloop-peristente delinquenten omvatten, dan rijst de vraag welke risicofactoren de grootste
impact hebben op levensloop-peristente delinquentie ten opzichte van adolescentie-beperkte
delinquentie. Het beantwoorden van deze vraag is niet alleen relevant voor het verkrijgen van meer
algemene kennis over de antecedenten van chronische delinquentie, maar ook voor het verbeteren
van zowel procedures voor risico-inschatting als strategieën voor preventie en interventie. Een
enigszins andere maar invloedrijke categorisering van risicofactoren werd gepresenteerd door
Andrews en Bonta (2010) als onderdeel van hun risk-need-responsivity (RNR) model voor
daderbeoordeling en -behandeling. In dit model worden risicofactoren voor recidive ingedeeld in
acht grote domeinen. Vier van deze domeinen worden aangeduid als "de grote vier" vanwege hun
sterke voorspellende kracht voor crimineel gedrag (d.w.z. geschiedenis van antisociaal gedrag;
antisociaal persoonlijkheidspatroon; antisociale cognitie; en antisociale peer-relaties), terwijl de
andere domeinen worden aangeduid als "de gematigde vier" vanwege hun gematigde associatie met
crimineel gedrag (d.w.z. familie/huwelijkse omstandigheden; school/werk; vrije tijd/recreatie; en
middelenmisbruik). Het eerste doel van de huidige studie was het bepalen van het effect van een
aantal verschillende domeinen van risicofactoren voor persistent delinquent gedrag. Bovendien werd
nagegaan of de effecten van deze risicodomeinen statistisch van elkaar verschilden. Een tweede doel
was na te gaan hoe het effect van elk risicodomein werd gemodereerd door
risicofactorkarakteristieken, steekproefdescriptoren, en/of onderzoeksdesigndescriptoren.
2. Methods
2.1 Sample of studies
2.2 Missing data
2.3 Coding of studies
De volgende 13 risicodomeinen werden onderscheiden in onze classificatie van risicofactoren:
1. Crimineel verleden (factoren die te maken hebben met het verleden van delinquentie, zoals
ooit opgesloten zijn geweest, jong zijn bij eerste arrestatie, hoge mate van veelzijdigheid in
criminele overtreding, ooit een wapen gebruikt hebben, en ooit veroordeeld zijn voor een
geweldsdelict)
2. Agressie (factoren die te maken hebben met agressief gedrag, zoals fysiek en/of niet-fysiek
agressief zijn en ruzie hebben gehad met ouders en/of leraren)
1
,Jeugdcriminaliteit en jeugdbescherming – Samenvatting artikelen
3. Alcohol-/drugsmisbruik (voornamelijk factoren in verband met alcohol- en drugsmisbruik,
zoals zware drinker, gebruik van hasj vóór de leeftijd van 17 jaar, drugsgebruik, geregistreerd
alcoholmisbruik vóór de leeftijd van 18 jaar, maar ook factoren zoals hoog dagelijks
sigarettengebruik en gokker zijn)
4. Relatie (factoren die verband houden met de aard en de kwaliteit van de relaties met
voornamelijk leeftijdgenoten, zoals het hebben van delinquente leeftijdgenoten, het ervaren
van afwijzing door leeftijdgenoten, het lid zijn van een bende, het hebben van een slechte
relatie met leeftijdgenoten, en afwijkende associaties met leeftijdgenoten)
5. Emotionele en gedragsproblemen (factoren die verband houden met internaliserende en
externaliserende problemen, zoals depressief zijn, emotionele problemen hebben,
symptomen van een gedragsstoornis vertonen, een storende gedragsstoornis hebben en een
ADHD-diagnose hebben)
6. Seksueel gedrag (factoren die verband houden met seksueel gedrag, zoals een groot aantal
sekspartners hebben, seks hebben gehad voor de leeftijd van 19 jaar, en promiscue en/of
onverantwoordelijke seks hebben gehad)
7. School/Werkgelegenheid (factoren in verband met onderwijs en werkgelegenheid, zoals
slechte schoolprestaties, frequent spijbelen, gebrek aan belangstelling voor school,
onstabiele arbeidsverleden en geen werk)
8. Gezin (factoren in verband met gezinsproblemen, zoals het hebben van criminele
familieleden, weinig positief ouderschap, grote gezinsgrootte, slechte relatie met ouders, en
ouderlijke conflicten)
9. Statische achtergrondfactoren (geslachts- en etniciteitsgerelateerde factoren, zoals niet-
Kaukasisch zijn en man zijn)
10. Neurocognitie/fysiologie (factoren met betrekking tot (neuro)cognitief functioneren,
intelligentie en hartslag, zoals laag verbaal vermogen, laag non-verbaal IQ, leesproblemen,
het hebben van een neurologische afwijking, en lage hartslag in rust)
11. Attitude (factoren die verband houden met de houding ten opzichte van delinquentie,
antisociaal gedrag en officiële instanties, zoals een positieve houding ten opzichte van
delinquentie, vijandig staan tegenover de politie, tegen de gevestigde orde zijn, en een lage
waargenomen pakkans)
12. Buurt (factoren die verband houden met de kwaliteit van de leefomgeving, zoals
buurtproblemen, hoge buurtcriminaliteit en een negatieve indruk van de buurt)
13. Lichamelijke gezondheid (factoren die verband houden met de lichamelijke gezondheid, zoals
het hebben van een voorgeschiedenis van gezondheidsproblemen, ooit een hoofdwond
hebben gehad, en ooit in het ziekenhuis zijn opgenomen voor een ziekte).
Risicofactoren die niet in een van deze 13 risicodomeinen konden worden ingedeeld, werden in een
extra restcategorie ondergebracht.
2.4 Statistical analyses
3. Results
3.1 Descriptives, central tendency and variability, and assessment of
missing data
Elk totaal effect vertegenwoordigt het effect van een risicodomein voor levenslang aanhoudend
delinquent gedrag ten opzichte van adolescentie-gelimiteerd delinquent gedrag. Het totale effect van
2
,Jeugdcriminaliteit en jeugdbescherming – Samenvatting artikelen
elf domeinen was significant. Het totale effect van drie domeinen (d.w.z. de domeinen achtergrond,
lichamelijke gezondheid en buurt) was niet significant, wat betekent dat deze effecten niet significant
afweken van nul.
3.2 Moderator analyses
3.2.1 Criminal history
Kleinere effecten van risicofactoren in het strafrechtelijk verleden op aanhoudende overtredingen
werden gevonden wanneer het percentage culturele minderheden in de steekproeven toenam.
3.2.2 Aggression
Voor agressie vonden we alleen dat de effecten van risicofactoren voor aanhoudend delinquent
gedrag kleiner waren naarmate het percentage mannen toenam.
3
, Jeugdcriminaliteit en jeugdbescherming – Samenvatting artikelen
3.2.3 Alcohol/drug abuse
We vonden alleen een matigend effect van de leeftijdsperiode waarin risicofactoren aanwezig zijn.
Risicofactoren voor aanhoudend delinquent gedrag in de adolescentie hadden een groter effect dan
risicofactoren in de kindertijd.
3.2.4 Relationship
De effecten van relatierisicofactoren namen af naarmate het percentage minderheden in de
steekproeven toenam. Verder vonden we een matigend effect van de leeftijdsperiode waarin
risicofactoren aanwezig zijn. Effecten van relatierisicofactoren waren kleiner tijdens de adolescentie
dan tijdens de kindertijd.
3.2.5 Emotional and behavioral problems
Geen van de geteste variabelen (d.w.z. percentage mannen, percentage minderheden, subdomein
van risicofactoren, type factor, en leeftijdsperiode waarin risicofactoren aanwezig zijn) matigde
significant het effect van dit risicodomein.
3.2.6 School/employment
Geen van de geteste variabelen (d.w.z. percentage mannen, percentage minderheden, subdomein
van risicofactoren, type factor, en leeftijdsperiode waarin risicofactoren aanwezig zijn) matigde
significant het effect van dit risicodomein.
3.2.7 Other
Wij vonden alleen een matigend effect van het type factor. Dynamische risicofactoren hadden een
groter effect dan statische risicofactoren.
3.2.8 Family
Ten eerste vonden we dat het effect van gezinsgerelateerde risicofactoren op aanhoudend
delinquent gedrag werd gemodereerd door het gezinslid. De effecten van broer-zus-gerelateerde
risicofactoren en gezinsgerelateerde risicofactoren (d.w.z. niet nader genoemde ouder) waren groter
dan die van moeder-gerelateerde risicofactoren. Hoewel het gemiddelde effect van vader-
gerelateerde risicofactoren niet significant verschilde van het effect van moeder-gerelateerde
risicofactoren, was er een trend waaruit bleek dat het effect van vader-gerelateerde risicofactoren
groter was. Verder vonden wij dat het effect van dynamische risicofactoren kleiner was dan het
effect van statische risicofactoren.
3.2.9 Neurocognition/physiology (static)
We vonden dat de effecten van risicofactoren voor aanhoudend delinquent gedrag afnamen
naarmate het percentage mannen in de steekproeven toenam. We vonden ook een matigend effect
van 2 subdomeinen van risicofactoren. Het effect van het subdomein lage hartslag was groter dan
het effect van het subdomein algemene intelligentie, terwijl het effect van het subdomein cognitieve
flexibiliteit kleiner (en niet significant) was dan het effect van het subdomein algemene intelligentie.
4
