Economie samenvatting h1
les 1
Mensen hebben verschillende soorten behoeften.
Primaire behoeften (=basisbehoeften): nodig om te kunnen leven.
Secundaire behoeften: al het andere wat een mens wil.
Een product is niet per definitie een primaire of
secundaire behoefte. Dit is persoonsafhankelijk.
Om in je behoeften te kunnen voorzien heb je middelen nodig. Deze middelen kunnen zijn:
- Geld
- Bezittingen
- Tijd
- Zelfvoorzienende middelen (moestuintjes AH)
Meestal hebben mensen meer behoeften dan middelen. Dit zorgt ervoor dat mensen
een keuze moeten maken.
Welvaart: de mate waarin iemand zich in zijn behoeften kan voorzien.
Belangrijk hiervoor:
behoeften van een persoon + middelen van een persoon
rekenen met procenten
deel=totaal:100x%
snelle formule:
deel= totaal x %:100
2 Getallen -> Wat is het ene getal ten opzichte van het andere?
Standaardformule:
deel/geheel x 100%
Als je iets van een week naar een maand wil berekenen moet je het x 52 doen en delen door
12.
les 2
Inflatie: Stijging van het prijspeil / de gemiddelde prijzen.
2 soorten:
• Kosteninflatie: Doordat de productie van een product of dienst duurder wordt,
stijgt ook de prijs.
• Bestedingsinflatie: Doordat meer mensen een product willen hebben stijgt de
prijs.
Deflatie: Daling van het prijspeil.
Inflatie en deflatie hebben invloed op je koopkracht.
Koopkracht: Hoeveelheid goederen/diensten die je met je inkomen kunt kopen.
Inflatie:↓
Deflatie:↑
De koopkracht van een persoon hangt af van 2 factoren:
, 1. Prijzen: Als de prijzen veranderen heeft dit invloed op de
koopkracht. De prijsontwikkelingen worden bijgehouden door
het CBS. Die geven dit weer in het consumentenprijsindexcijfer.
2. Inkomen. Als het inkomen van een persoon in euro’s verandert heeft dit ook invloed
op de koopkracht. Dit is ook wel het nominaal inkomen.
Om de koopkracht van een persoon te kunnen betalen moet je het CPI vergelijken met het
nominale inkomen. Zodoende kun je het reëel inkomen van een persoon bepalen.
Nominaal inkomen: Het inkomen in euro’s
Reëel inkomen: De koopkracht van je inkomen
Procentuele verandering altijd door:
(Nieuw – oud ):oud x 100 %
les 3
Een gemiddeld gezin in Nederland verdiend 2.550 per maand netto.
Waarom mensen eerder kiezen als je geld hebt voor kopen van een huis,omdat als je gaat
verhuizen dan kan verkopen dat kan met huren niet(geld mee verdienen)
huurders: 723 per maand
eigenaren:919 per maand
les 4
rente=beloning voor het uitlene van geld
aflossing=terug betaling van de lening door elke aflossing daalt de lening
Lening=krediet
Er zijn 2 redenen waarom mensen geld lenen:
• Geldtekort (schulden/tegenvaller: telefoon kapot)
• Voor een duurzaam consumptie goed (auto)
Bij een bank kun je alleen geld lenen als je ouder bent dan 18
Soorten leningen:
Lineaire lening.
Kenmerk: Ieder jaar wordt dezelfde aflossing betaalt, hierdoor wordt het totaalbedrag
(rente + aflossing) elk jaar kleiner.
Voordeel: De totale lasten zijn lager.
Annuïteitenlening
Kenmerk: Ieder jaar wordt hetzelfde totaalbedrag (rente + aflossing) betaald.
Voordeel: De eerste jaren is het totaalbedrag lager.
les 1
Mensen hebben verschillende soorten behoeften.
Primaire behoeften (=basisbehoeften): nodig om te kunnen leven.
Secundaire behoeften: al het andere wat een mens wil.
Een product is niet per definitie een primaire of
secundaire behoefte. Dit is persoonsafhankelijk.
Om in je behoeften te kunnen voorzien heb je middelen nodig. Deze middelen kunnen zijn:
- Geld
- Bezittingen
- Tijd
- Zelfvoorzienende middelen (moestuintjes AH)
Meestal hebben mensen meer behoeften dan middelen. Dit zorgt ervoor dat mensen
een keuze moeten maken.
Welvaart: de mate waarin iemand zich in zijn behoeften kan voorzien.
Belangrijk hiervoor:
behoeften van een persoon + middelen van een persoon
rekenen met procenten
deel=totaal:100x%
snelle formule:
deel= totaal x %:100
2 Getallen -> Wat is het ene getal ten opzichte van het andere?
Standaardformule:
deel/geheel x 100%
Als je iets van een week naar een maand wil berekenen moet je het x 52 doen en delen door
12.
les 2
Inflatie: Stijging van het prijspeil / de gemiddelde prijzen.
2 soorten:
• Kosteninflatie: Doordat de productie van een product of dienst duurder wordt,
stijgt ook de prijs.
• Bestedingsinflatie: Doordat meer mensen een product willen hebben stijgt de
prijs.
Deflatie: Daling van het prijspeil.
Inflatie en deflatie hebben invloed op je koopkracht.
Koopkracht: Hoeveelheid goederen/diensten die je met je inkomen kunt kopen.
Inflatie:↓
Deflatie:↑
De koopkracht van een persoon hangt af van 2 factoren:
, 1. Prijzen: Als de prijzen veranderen heeft dit invloed op de
koopkracht. De prijsontwikkelingen worden bijgehouden door
het CBS. Die geven dit weer in het consumentenprijsindexcijfer.
2. Inkomen. Als het inkomen van een persoon in euro’s verandert heeft dit ook invloed
op de koopkracht. Dit is ook wel het nominaal inkomen.
Om de koopkracht van een persoon te kunnen betalen moet je het CPI vergelijken met het
nominale inkomen. Zodoende kun je het reëel inkomen van een persoon bepalen.
Nominaal inkomen: Het inkomen in euro’s
Reëel inkomen: De koopkracht van je inkomen
Procentuele verandering altijd door:
(Nieuw – oud ):oud x 100 %
les 3
Een gemiddeld gezin in Nederland verdiend 2.550 per maand netto.
Waarom mensen eerder kiezen als je geld hebt voor kopen van een huis,omdat als je gaat
verhuizen dan kan verkopen dat kan met huren niet(geld mee verdienen)
huurders: 723 per maand
eigenaren:919 per maand
les 4
rente=beloning voor het uitlene van geld
aflossing=terug betaling van de lening door elke aflossing daalt de lening
Lening=krediet
Er zijn 2 redenen waarom mensen geld lenen:
• Geldtekort (schulden/tegenvaller: telefoon kapot)
• Voor een duurzaam consumptie goed (auto)
Bij een bank kun je alleen geld lenen als je ouder bent dan 18
Soorten leningen:
Lineaire lening.
Kenmerk: Ieder jaar wordt dezelfde aflossing betaalt, hierdoor wordt het totaalbedrag
(rente + aflossing) elk jaar kleiner.
Voordeel: De totale lasten zijn lager.
Annuïteitenlening
Kenmerk: Ieder jaar wordt hetzelfde totaalbedrag (rente + aflossing) betaald.
Voordeel: De eerste jaren is het totaalbedrag lager.