1. Gevoel van (on)veiligheid
Kan je omschrijven waarom je je veilig en/of onveilig voelt in jouw buurt?
2. Definitie van een onveilige buurt
Wat zou voor jou een buurt onveilig maken?
In hoeverre zie je deze dingen terug in jouw eigen buurt?
3. Buurtcohesie
Kan je een beschrijving geven van het onderlinge contact met de mensen in jouw buurt?
Wat voor invloed heeft dit op je (on)veiligheidsgevoel?
4. Mate van ‘disorder’ in de buurt (broken-windows)
In hoeverre is er sprake van verloedering in jouw buurt?
In hoeverre beïnvloedt dat jouw gevoel van (on)veiligheid?
Ik ben het eens met de themaverdeling. Er zijn verschillende aspecten bij de vragen betrokken,
waardoor het interview niet te eenzijdig zal worden. Er is gekeken naar de eigen veiligheidsbeleving,
buurtcohesie en het theoretisch kader is er correct bij betrokken. Hierdoor is het beter mogelijk om
tot diepgang te komen in het interview.
Ik zou persoonlijk thema 1 en thema 2 omdraaien. Bij thema 2 wordt de vraag gesteld (vraag 2) wat
voor definitie de respondent hanteert met betrekking tot een onveilige buurt. Het lijkt mij handiger
om eerst dat beeld van de respondent te hebben voordat je vraagt of de respondent datzelfde beeld
ook ervaart in zijn/haar eigen omgeving.
Vraag 1 en vraag 3 lijken een beetje op elkaar. Vraag 1 vat ik op als de persoonlijke
(on)veiligheidsbeleving en vraag 3 vat ik op als algemene kenmerken die de respondent ziet als
kenmerken voor een onveilige buurt. Let dus op tijdens het interview dat de interviewer zelf en de
respondent dit niet door elkaar halen, tenzij de interviewer hier andere definities hanteert dan ik.
Verder lijkt vraag 1 twee vragen in een: ‘voelt u zich veilig/onveilig?’ en ‘waarom?’. Dit vind ik wel
slim verwerkt.
Vraag 4 is een eenvoudigere manier om te vragen of iemand buurtcohesie ervaart. Dit is
toegankelijker voor de respondent en dus correct geformuleerd. Bij vraag 5 wordt ervan uitgegaan
dat de buurtcohesie invloed uitoefent op de veiligheidsbeleving van de respondent. Dit vind ik te
sturend, want wellicht ervaart de respondent helemaal niet dat hij/zij door contact met de buren zich
veiliger of onveiliger voelt.
Ik ben zeer positief over thema 4. Het theoretisch kader wordt hiermee geschept, wat van groot
belang is voor dit interview en het bijbehorende onderzoek. Er moet wel opgelet worden dat bij
vraag 6 de respondent begrijpt wat verloedering inhoudt, wellicht kan de interviewer dan
voorbeelden geven of de vraag anders formuleren indien dit een probleem vormt. Vraag 7 komt
voort uit vraag 6. Hiermee moet opgepast worden dat dit geen sturend effect zal hebben. Verder
vind ik het wel een essentiële vraag voor het interview. Ik ben over het algemeen zeer tevreden met
de interviewvragen en ik denk dat hiermee de onderzoeksvraag wel beantwoord kan worden.
Kan je omschrijven waarom je je veilig en/of onveilig voelt in jouw buurt?
2. Definitie van een onveilige buurt
Wat zou voor jou een buurt onveilig maken?
In hoeverre zie je deze dingen terug in jouw eigen buurt?
3. Buurtcohesie
Kan je een beschrijving geven van het onderlinge contact met de mensen in jouw buurt?
Wat voor invloed heeft dit op je (on)veiligheidsgevoel?
4. Mate van ‘disorder’ in de buurt (broken-windows)
In hoeverre is er sprake van verloedering in jouw buurt?
In hoeverre beïnvloedt dat jouw gevoel van (on)veiligheid?
Ik ben het eens met de themaverdeling. Er zijn verschillende aspecten bij de vragen betrokken,
waardoor het interview niet te eenzijdig zal worden. Er is gekeken naar de eigen veiligheidsbeleving,
buurtcohesie en het theoretisch kader is er correct bij betrokken. Hierdoor is het beter mogelijk om
tot diepgang te komen in het interview.
Ik zou persoonlijk thema 1 en thema 2 omdraaien. Bij thema 2 wordt de vraag gesteld (vraag 2) wat
voor definitie de respondent hanteert met betrekking tot een onveilige buurt. Het lijkt mij handiger
om eerst dat beeld van de respondent te hebben voordat je vraagt of de respondent datzelfde beeld
ook ervaart in zijn/haar eigen omgeving.
Vraag 1 en vraag 3 lijken een beetje op elkaar. Vraag 1 vat ik op als de persoonlijke
(on)veiligheidsbeleving en vraag 3 vat ik op als algemene kenmerken die de respondent ziet als
kenmerken voor een onveilige buurt. Let dus op tijdens het interview dat de interviewer zelf en de
respondent dit niet door elkaar halen, tenzij de interviewer hier andere definities hanteert dan ik.
Verder lijkt vraag 1 twee vragen in een: ‘voelt u zich veilig/onveilig?’ en ‘waarom?’. Dit vind ik wel
slim verwerkt.
Vraag 4 is een eenvoudigere manier om te vragen of iemand buurtcohesie ervaart. Dit is
toegankelijker voor de respondent en dus correct geformuleerd. Bij vraag 5 wordt ervan uitgegaan
dat de buurtcohesie invloed uitoefent op de veiligheidsbeleving van de respondent. Dit vind ik te
sturend, want wellicht ervaart de respondent helemaal niet dat hij/zij door contact met de buren zich
veiliger of onveiliger voelt.
Ik ben zeer positief over thema 4. Het theoretisch kader wordt hiermee geschept, wat van groot
belang is voor dit interview en het bijbehorende onderzoek. Er moet wel opgelet worden dat bij
vraag 6 de respondent begrijpt wat verloedering inhoudt, wellicht kan de interviewer dan
voorbeelden geven of de vraag anders formuleren indien dit een probleem vormt. Vraag 7 komt
voort uit vraag 6. Hiermee moet opgepast worden dat dit geen sturend effect zal hebben. Verder
vind ik het wel een essentiële vraag voor het interview. Ik ben over het algemeen zeer tevreden met
de interviewvragen en ik denk dat hiermee de onderzoeksvraag wel beantwoord kan worden.