A: Le pronom relatif
Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een bijzin met een hoofdzin.
Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
Een betrekkelijk voornaamwoord (die, dat, waarin, waarvan, enz)
• staat altijd aan het begin van een bijzin
• verwijst naar een zelfstandig naamwoord dat eerder is genoemd
• wordt vaak gebruikt om twee zinnen samen te voegen
Voorbeeld van betrekkelijk voornaamwoord:
• Ik heb gisteren een man ontmoet. Hij is erg aardig. Ik heb gisteren een man ontmoet die
erg aardig is. Of de man die ik gisteren heb ontmoet, is erg aardig.
Qui:
Je gebruikt qui (die of dat) als het verwijst naar het onderwerp in de bijzin. In de bijzin heeft qui de
functie van onderwerp.
Voorbeeld van qui:
Où est le garçon qui a organisé l’action pour le Téléthon? – Waar is de jongen die de actie voor
de Téléthon heeft georganiseerd?
Que:
Je gebruikt que (die of dat) als het verwijst naar het lijdend voorwerp in de bijzin. In de bijzin
heeft que de functie van lijdend voorwerp.
Voorbeeld van que:
Choisis la cause que tu aimes le plus. – Kies het goede doel dat je het leukst vindt.
Als je snel wilt weten of je qui of que moet gebruiken, dan kijk je naar het eerste woord van de
bijzin:
• Is dat een werkwoord of een ander persoonlijk voornaamwoord? Dan gebruik je qui.
• Is dat een onderwerp? Dan gebruik je que.
Dan heb je nog het betrekkelijk voornaamwoord dont:
Dont komt altijd voor bij werkwoorden met het voorzetsel de, zoals: parler de, avoir besoin de,
avoir envie de, avoir peur de, se moquer de. Je vertaalt dont met waarover, waarvan, waarin,
over wie enz.
Voorbeeld dont:
Les gestes écolos dont les élèves parlent sont très importants. - Het milieuvriendelijk gedrag
waarover de leerlingen praten is erg belangrijk.
Que wordt qu’ voor een klinker of een stomme h. Qui mag je nooit afkorten!
Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een bijzin met een hoofdzin.
Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
Een betrekkelijk voornaamwoord (die, dat, waarin, waarvan, enz)
• staat altijd aan het begin van een bijzin
• verwijst naar een zelfstandig naamwoord dat eerder is genoemd
• wordt vaak gebruikt om twee zinnen samen te voegen
Voorbeeld van betrekkelijk voornaamwoord:
• Ik heb gisteren een man ontmoet. Hij is erg aardig. Ik heb gisteren een man ontmoet die
erg aardig is. Of de man die ik gisteren heb ontmoet, is erg aardig.
Qui:
Je gebruikt qui (die of dat) als het verwijst naar het onderwerp in de bijzin. In de bijzin heeft qui de
functie van onderwerp.
Voorbeeld van qui:
Où est le garçon qui a organisé l’action pour le Téléthon? – Waar is de jongen die de actie voor
de Téléthon heeft georganiseerd?
Que:
Je gebruikt que (die of dat) als het verwijst naar het lijdend voorwerp in de bijzin. In de bijzin
heeft que de functie van lijdend voorwerp.
Voorbeeld van que:
Choisis la cause que tu aimes le plus. – Kies het goede doel dat je het leukst vindt.
Als je snel wilt weten of je qui of que moet gebruiken, dan kijk je naar het eerste woord van de
bijzin:
• Is dat een werkwoord of een ander persoonlijk voornaamwoord? Dan gebruik je qui.
• Is dat een onderwerp? Dan gebruik je que.
Dan heb je nog het betrekkelijk voornaamwoord dont:
Dont komt altijd voor bij werkwoorden met het voorzetsel de, zoals: parler de, avoir besoin de,
avoir envie de, avoir peur de, se moquer de. Je vertaalt dont met waarover, waarvan, waarin,
over wie enz.
Voorbeeld dont:
Les gestes écolos dont les élèves parlent sont très importants. - Het milieuvriendelijk gedrag
waarover de leerlingen praten is erg belangrijk.
Que wordt qu’ voor een klinker of een stomme h. Qui mag je nooit afkorten!