P1.
Globalisering/mondalisering: proces waarbij op een groot aantal terreinen de
verwevenheid toeneemt. Het proces heeft invloed op de inrichting en functie van
gebieden.
Globalisering word mogelijk gemaakt door transport- en informatie technologie.
Transport -> technologie voor vervoer van grondstoffen, goederen en mensen.
Informatie -> Uitwisseling van informatie en kennis aan buurtlanden.
1980 ontwikkelingen:
1. Reis- en vervoerstijden
2. Transport en communicatie goedkoper
3. De infrastructuur is verbeterd
Multinationale onderneming: bedrijven over de hele wereld.
Tijd-ruimtecompressie: tijden en ruimte worden in elkaar gedrukt.
Global village: dankzij social media praat iedereen met elkaar en leven we als het
ware in een dorp. Maar niet iedereen heeft toegang tot het internet.
P2.
Na het toetreden van China bij de WTO werd de vrijemarkteconomie leidend.
Gevolgen hier van zijn:
- Productie en uitwisseling van goederen en diensten internationaal.
- Gebieden raken economisch verbonden.
Mensen van de MNO vragen zich af of ze op de goede plek zitten d.m.v:
- Arbeidsmarkt
- Bereikbaarheid
- Belastingsvoordelen
- Politieke stabiliteit
“Think global, act local”
Deze quote pakt niet voor iedereen goed uit, als een bedrijf verhuisd verliezen
veel mensen hun baan.
Vrijhandel word gestimuleerd door WTO. Landen schrappen hierbij tariefmuren en
importquota.
NAFTA: Canada, VS, Mexico
EU: Europa
Bric-landen: Brazilie, Rusland, India, China
Productieketen van goederen worden verdeeld over tal van gebieden.
P3.
Triade: Noord-Amerika, Eu en Japan hebben een mondiaal netwerk.
Zij zijn de sterkste regios wat betreft handelsverkeer, transnationale en
multinationale ondernemingen.
Maar Azië ontwikkeld zich ook snel -> global shift, onderdelen van de
maakindustrie verdwijnen naar goedkopere landen.
, Nieuwe internationale arbeidsverdeling: Centrum, semiperiferie en periferie.
Naast het vestigen van fabrieken, proberen mno’s ook gebieden te veroveren.
Bedrijven hoppen naar goedkopere gebieden. Als spanningen in het Midden-
Oosten oplopen, stijgen bij ons de prijzen.
P4.
Globalisering draagt toe aan de gelijkmaking van materiële cultuurkenmerken.
Dankzij social media zie je overal in de wereld wat er aan de hand is. Triadisch
netwerk: 2/3 van alle informatie wordt uitgewisseld via het internet.
Culturele globalisering gevolgen ->
1. Homogenisering, culturen gaan op elkaar lijken
2. Heterogenisering, multiculturele wijken, mengcultuur
Lingua franca = voertaal
P5.
Arbeidsmigratie is vooral van zuid naar noord.
De pushfactor is vooral werk en de pullfactor is beter betaald worden.
Globalisering versterkt internationale migranten:
1. Welvaartsverschillen
2. Demografisch verschil
3. Verbetering transport- en communicatie.
4. Deregulering, illegale migranten.
Migranten blijven verbonden met hun thuis dmv transnationale netwerken
(economisch, cultureel en politiek).
P6.
Positieve gevolgen van migratie:
- Nieuwe kolonisten die geld en kennis naar huis meenemen.
- Immigratielanden, economisch voordeel aan immigranten.
- Doorgangslanden voor migranten krijgen exta hulp van de EU.
Global cities: Belangrijk voor economisch, cultureel en politiek gebied.
Ze vormen knooppunten in het mondiale netwerk.
Arbeiders pleiten voor behoud van zelfstandige staat, afschermen economie en
beperken van migranten.
Er is niet één wereld cultuur (westen) omdat:
- Overnemen van het westen beperkt zich vooral tot materiële kenmerken.
- Alleen de bovenlagen nemen westerse spullen aan.
- Niet westerse landen hebben ook nog invloed d.m.v eten.
- Verschil tussen toeristische en niet toeristische gebieden is duidelijk.
P7.
Brits-Indië is een voorbeeld van een centrum-periferie model. Indië levert
grondstoffen en Britten produceren deze grondstoffen.